Category: preventie

Ventileren

Het is zomer 2018 en we hebben zojuist maar liefst 2 hittegolven op rij achter de rug. Dat is voor iedereen afzien. Hoewel het ene afzien het andere niet is. Ik zit in mijn oude auto, maar met een zeer goed werkende airco, en rijd van adres naar adres. Dus ja ik heb het ook wel warm maar het is te doen. Ik heb ook nog een Chilly’s fles die mijn water 24 uur koud houdt. Inderdaad, op het kantoor wat wij met 5 man bezetten is het na 1 uur ‘s middags geen feestje meer. We hebben geen ramen naar buiten en een collega heeft met 2 lange latten de plafondplaten een stukje opgetild zodat er in principe nog wat frisse lucht naar binnen kan. Alleen is die lucht ook warm want boven de plafondplaten zit een koepel van golfplaat. Om 1 uur pm is bij ons kantoor de lucht heel apart en in elk geval warm dus dan reis ik in de auto weer af. Even bijkomen.

Mijn klanten hebben het toch zwaarder. Hun huizen zijn lang niet altijd van goede kwaliteit, ze wonen best vaak 3 of 4 hoog onder een plat dak of in kleine huisjes die er al zolang staan, dat er eigenlijk geen goede ventilatie mogelijk is. Daar komt in de winter dan schimmel van, omdat men de ramen die wel voorzien zijn van een ventilatiestand, niet open wil zetten vanwege de stookkosten die dan te hoog zouden kunnen worden. En in de zomer is de ventilatiestand niet genoeg om de woning koel te krijgen maar hebben we regelmatig discussie over hoe dat dan geregeld moet worden.

“Ja ik heb dat van mijn ouders geleerd hoor!” zegt iemand fanatiek. “Alles dichthouden! Dan kan de warmte er niet in!” – Maar zet je ‘s avonds wel alles even tegen elkaar open dan? Dat het even door kan tochten en af kan koelen? Hij kijkt alsof hij water ziet branden. Dat gaat hij dus echt niet doen. Ventileren.

Tegen iemand anders, die zwetend en puffend op de bank ligt, roepend dat dit echt geen weer is voor een blanke, hij is op leeftijd, zeg ik: “Jij had toch een ventilator? Waar is die?” – In de slaapkamer. “Waarom zet je die niet voor je op tafel, dan heb je het wat koeler?” – Nog niet opgekomen. Hij haalt de ventilator meteen op en geniet van de koude lucht. Ah dat is beter! Ook hier zitten alle gordijnen potdicht, maar staat de achterdeur open zodat de kat in en uit kan lopen. En de warme lucht binnen kan komen en kan blijven hangen. De volgende keer dat ik kom, ligt de kat in een lekkere stoel met de ventilator op zich gericht en ligt de baas weer amechtig op de bank, roepend dat dat beestje het goed moet hebben en dat hij zich wel aanpast. Douchen doet hij met dit weer voor zijn doen vaak; 1 keer per week. En de keer daarna dat ik bij hem ben is de ventilator gevallen. Stuk. Story of his life. Hij bedenkt niet dat hij een nieuwe kan kopen.

Bij een volgende klant met dikke wallen onder de ogen, want al nachtenlang steeds wakker van de hitte en helemaal klaar ermee, gaan we samen een ventilator kopen bij de Media Markt. Er werden net nieuwe pallets aangevoerd en hij kon kiezen uit 2 modellen; eentje van 42 euro en eentje van 45 euro. Die van 45 euro was wat steviger, maar ja het scheelde 3 euro. Na een half uur was hij er uit, hij had advies gevraagd aan andere klanten en aan een medewerker en en passant nog even gemeld dat het maar mooi belachelijk was dat er geen showmodellen stonden. Waarop de medewerker laconiek meedeelde, dat hij geen tijd kreeg om die op te stellen, want zodra de pallets binnen waren werden ze leeg gesleept door de klanten.

Eigen foto, juli 2018

Toen ik de dag na nog eens kwam bij de MM was alles op… en bleken er in 2 dagen tijd 28 pallets doorheen gegaan te zijn… Maar hoe dan ook; toen we de ventilator, die van 42 euro, bij hem thuis in elkaar gezet hadden kon hij maar niet stoppen met roepen; “Wat een weelde!  Wat een weelde!” De volgende keer dat ik hem bezocht waren zijn wallen weg maar was de ventilator alweer een beetje gedeukt. Gevallen. “Is ook niet zo stevig eigenlijk he, zo’n ding?”

Het meest treurig word ik eigenlijk van de klanten die zo extreem verslaafd zijn dat elke euro die niet naar de dealer gaat in principe een verspilde euro is. Dat zijn de mensen die zich behelpen met een handventilatortje, totdat de batterijen op zijn en dan is het weer afgelopen, of die dan ‘heel goedkoop, van een vriend van mij’ een tweedehandsje kopen die bij nader inzien niet goed blijkt te zijn. Of gewoon stuk eigenlijk. Alsnog een tientje down the drain. Voor hen moest ik maar eens een ventilatorbank oprichten, zodat ik uit mijn voorraad tweedehandsjes bij een volgende hittegolf toch nog iets kan doen. Want gezond is het niet, de hitte. En zeker niet als je daar te weinig bij drinkt, te weinig koelt in huis en in een minder goede lichamelijke conditie bent. Ouderen worden gewaarschuwd voor dit soort hitte, maar mijn klanten zijn net zo kwetsbaar.

Wat ook nog kan gebeuren; ik vertelde een klant dat hij wel moest blijven ventileren, het was buiten 38 graden. Dat laatste had ik er niet bij gezegd. Ik kreeg een woeste reactie terug. Hoezo!!! Hij ventileerde om de haverklap en het hielp geen reet! Hij bleef maar opgefokt!! Het duurde even voordat we eruit waren. Hij moet in therapie steeds ventileren over zijn gevoelens. En dat helpt blijkbaar dus niet…

No, no, no

Deze week is het drie jaar geleden dat Amy Winehouse overleed: gisteren zond de NTR een documentaire over haar uit. Ze was één van de meest originele, talentvolle en gewaardeerde popmuzikanten van deze eeuw, maar zal door velen vooral herinnerd worden om haar ernstige alcohol- en drugsverslaving, die leidde tot ontluisterende taferelen. De beelden daarvan gingen de hele wereld over. Ze behoort nu tot de beroemde ‘club van 27’.

Amy’s ouders richtten na haar dood de Amy Winehouse Foundation op. De stichting richt zich op het voorkomen en behandelen van verslaving bij jongeren, onder meer door het ‘Resilience Programme’ door ervaringsdeskundigen op middelbare scholen in het Verenigd Koninkrijk. Resilience kan worden vertaald als ‘weerstand’ maar ook als ‘veerkracht’. In de woorden van Mitch Winehouse: “This isn’t about ‘just say no’. It’s about understanding why kids feel they want to get drunk. Why they might smoke something. We help them find ways of dealing with difficult issues that don’t involve turning to drugs and alcohol. And our volunteers talk about their own struggles with doing just that. It’s all about building emotional resilience’.

Oh Karin! (over Aidspreventie in de jaren negentig)

Bron: NvnN

Het begon met een wervingsadvertentie in het Nieuwsblad van het Noorden, in mei 1990. De GGD zocht een trainer/contactpersoon Aids en Drugs V/M voor 32 uur per week. Het verdiende lang niet slecht voor die tijd. Maar je moest ook veel kunnen, hoewel er geen opleidingsniveau genoemd werd in de advertentie. Wat je nu nooit meer zult zien staan in een advertentie is de zin: ‘een begeleidingscommissie van de aangesloten instellingen zullen u met raad en daad bijstaan in uw werk’. Kom daar nog maar eens om in 2013.

 
Afijn, deze advertentie leidde tot de jarenlange traditie van de zogenaamde Aidstrainingen voor werkers in de verslavingszorg. Ook ik ben er vaak geweest. Karin Droog was degene die de functie als trainer/contactpersoon kreeg en die met een enorme bevlogenheid de trainingen gaf. 
Het kon niet op met de Aidstrainingen. Je had natuurlijk de basistrainingen, maar ook allerlei vervolgtrainingen zoals Het Voeren Van Langere gesprekken. Geld speelde geen rol, de trainingen werden zwaar gesubsidieerd vanwege het voorlichtende karakter. En productie hoefde je toen nog niet te leveren als hulpverlener. Iedereen die in de verslavingszorg werkte moest regelmatig op training, hoewel uit bijgaand deelnemersoverzicht toch blijkt dat de gevestigde organisaties, de Consultatiebureau’s voor Alcohol en Drugs (CAD) niet bepaald enthousiast deelnamen in 1992. Dat is later wel goed gekomen overigens. Meestal vonden de tweedaagse trainingen plaats op het terrein van Hoog Hullen, in Villa Vosbergen.
 
Arme Karin. Ze gooide haar hart en ziel in haar baan en vaak was het paarlen voor een stel ondankbare zwijnen.
 
HIV en Aids in die jaren ging over verslaafden, bloed-bloedcontact, onveilige seks, jongensprostitutie, homo’s. De trainingen gingen over die onderwerpen, over taboes, en hoe je moest praten met cliënten over seks, HIV, Aids. In feite waren het beladen onderwerpen. In die jaren ging je nog 100% zeker dood aan Aids. Misschien dat we daarom ook zo vaak het programma van een training in het belachelijke trokken.
 
Welke training je ook volgde, vaste prik was, iedere keer weer, het zeggen van vieze woorden in het kader van het doorbreken van taboes. Het was goed bedoeld maar dit programma onderdeel werkte, hoe vaker je het gedaan had, steeds meer op de lachspieren. Stel je voor, een villa in de Drentse bossen, de ramen staan open, het is mooi weer, en als je dan even naar binnen gluurt zie je pakweg 12 volwassen mensen in een kring zitten die om de beurt roepen: Kut! Lul! Poes! Pik! Doos! Paal! Flamoes! Tieten!

Probeer daar maar een serieus gezicht bij te trekken. En hoe meer woorden er voorbij kwamen, hoe harder we de slappe lach kregen. Iedere training weer.

Naast het moeten tekenen van een boom, ik weet niet meer met welk doel dat was, maar wel hoe mijn 2 mannelijke collega’s die in de gevangenis in Veenhuizen werkten slap van het lachen, treurwilgen zaten te wasco-en; staat de ‘oefening praten over seksualiteit’, ofwel de vieze woorden, mij nog zeer goed bij.
Ik heb na een training of 7, een keer de vieze woorden overgeslagen, ik moest eerder weg. Of ik wilde eerder weg eigenlijk. Mind you, het programma liep door tot 20.00. Pas na de vieze woorden konden we aan het diner. Of naar huis. Maar goed, ik kreeg mooi geen certificaat die keer.

In die jaren rustte er een groot taboe op HIV en Aids, zeker in de gevangenissen, waar ik toen zelf ook werkte. Ik heb gezien, dat bij een gedetineerde die mogelijk HIV besmet was, bij het brood uitdelen hij als enige een plastic tasje aan zijn deur gehangen kreeg met daarin de broodjes en het beleg. Hoe het met de koffie ging kan ik me niet meer herinneren maar duidelijk was dat niemand die man aan ging raken.

Behalve zij, die beter wisten. Die wisten van bloed-bloedcontact, onveilige seks en drugs spuiten met de spuit van een ander. Ik was één van de mensen die beter wisten.
Dankzij die trainingen.

Oh Karin! Wat hebben we veel gelachen op jouw trainingen. En zo leuk was dat niet altijd bedoeld, we zaten je programma vaak te saboteren. In feite. Wat moet je soms een hekel aan ons gehad hebben. En terecht. Maar je had een missie waarin je geloofde, en die was belangrijker.
Oh Karin! Ik hoop dat de beloofde begeleidingscommissie je inderdaad met raad en daad terzijde heeft gestaan.

De Aidstrainingen zijn een zachte dood gestorven, ik denk eind negentiger jaren ongeveer. Aids kwam uit de taboesfeer, iedereen bleek het te kunnen krijgen en soms zelfs per ongeluk, door een fout met bijvoorbeeld een bloedtransfusie. Bovenal; Aids was niet langer dodelijk. En: in de zorg ontstond het besef, dat scholing geld kost, en tijd.

Karin is iets heel anders gaan doen. Als ik haar kan vinden, zal ik haar met zwaar terugwerkende kracht zeggen, dat haar trainingen uiteindelijk een fenomeen geweest zijn, wat we toen niet herkenden.
En zal ik haar, for old times sake, misschien een paar vieze woorden toefluisteren…
 

(met dank aan Robert Nijboer voor zijn uitgeleende archief)

 

Aidspreventie in de jaren tachtig

Bron; Rotterdamse Junky Bond (R.J.B.)

In de jaren tachtig kwam de ziekte Aids onder de aandacht van het grote publiek. Eerst als homoziekte, daarna werd al snel duidelijk dat ook drugsgebruikers, in het bijzonder zij die spoten, de ziekte konden krijgen. Het was een homo en een ‘junkie’ ziekte.

Wat wist de gemiddelde Nederlander van Aids? En wat wist de gemiddelde drugsgebruiker ervan? Eigenlijk niets en dat is heel lang zo gebleven.
Toch werden er al vrij snel pogingen ondernomen, om gebruikers voor te lichten. Dat deed men toen meestal door flyers en folders te verspreiden via werkers en op locaties waar verslaafden kwamen, zoals het Straathoekwerk.

In de media ging het in die jaren nog niet over Aids. Er lag een te groot taboe op, men dacht toen dat buiten homoseksuele mannen en later drugs spuitende verslaafden, toch niemand het kon krijgen, dus het was ook minder belangrijk om er veel aandacht aan te besteden.
Het was de ver van ons bed show.

Pas eind tachtiger jaren ging de overheid zich bemoeien met de voorlichting. De folders werden toen gelikter, er waren speciale trainingen voor werkers in de verslavingszorg over hoe om te gaan met cliënten met Aids, en er werd op bijvoorbeeld het Straathoekwerk Leeuwarden, waar ik in die jaren werkte, een spuitomruil opgezet.

Tot die tijd moesten de gebruikers het doen met eigengemaakte folders. Deze folders werden meestal uitgebracht door belangenverenigingen, in dit geval de Rotterdamse Junkybond. De folder die boven deze blog staat is later door de Federatie Nederlandse Junky Bonden (i.o) overgenomen, dat staat eerlijk op de achterkant.
Waarschijnlijk uit begin tachtiger jaren; het lijkt een primitief en gestencild foldertje.
Het heeft als titel A.I.D.S. Preventie Project en op de voorkant staat een vuist. Dat kan duiden op het maken van een vuist tegen de ziekte Aids, maar het kan net zo goed duiden op fist fucking, waar ook vaak bloed aan te pas kon komen.
Het bijzondere van dit soort folders was, dat ze voor die tijd, begin tachtiger jaren, enorm openhartig waren in hun taalgebruik en het benoemen van zaken als spuiten, seks, en bloed-bloed contact. Dat was toen allemaal veel te expliciet, daar had men het niet over, of hooguit in bedekte bewoordingen en als het echt niet anders kon. 

Maar dit?! (en ja, de tekst is integraal overgenomen met alle HOOFDLETTERS EN k’s ten spijt waar we nu allang weer een c schrijven)

“Bloedkontakt kan ontstaan bij het onzorgvuldig inspuiten van heroïne, insuline, of andere middelen. Kontakt van sperma met bloed kan ontstaan door pijpen en kontneuken zonder condoom. (…) HOE ZORG JE DAT JE NIET BESMET RAAKT?”

“Steek je spuit alleen in je eigen glas water, je eigen citroenzuur, en je eigen lijf.”

“De meeste spuiters bewaren hun watten, om uit de verzamelde wattenpropjes opnieuw een shot te kunnen halen. DOE HET NIET. (…) Gebruik schone watten of alcoholdoekjes, en bewaar ze na gebruik niet. SPAAR GEEN OUDE WATTEN. BROUW GEEN SHOT VOL ZIEKTES”.

“SPUIT SCHOON EN VEILIG. DE JUNKIEBONDEN ZETTEN ZICH IN, VOOR EEN DRUGSBELEID WAT SCHOON SPUITEN MOGELIJK MAAKT.”

“Spuiters zijn geen smeerlappen. Maar helaas krijg je vaak niet de kans om schoon te spuiten. Lang niet iedereen kan in alle rust thuis gebruiken. Lang niet iedere dealer geeft je de gelegenheid om rustig en clean te spuiten. En als je het risiko loopt,dat politie je poeier in beslag neemt, neem je je shot zo snel mogelijk. Ook als je geen gelegenheid hebt om schoon te spuiten. HET VERVOLGINGSBELEID WERKT BESMETTINGSGEVAAR IN DE HAND.” 

Met wat we nu weten, en wat we nu hebben aan medicijnen, waardoor AIDS of HIV niet meer dodelijk hoeven te zijn, lijkt dit een redelijk naïeve tekst en lijkt het politieke statement bijna misplaatst. Maar in die jaren was er niets anders aan teksten en informatie, en waren de junkybonden eigenlijk erg vooruitstrevend door deze informatie uit te delen en bijvoorbeeld te benoemen, dat het opjagen van verslaafde daklozen, de zaak in elk geval niet beter maakte.
Het zorgde ervoor, dat verslaafden de informatie kregen die ze nodig hadden om zich bewust te worden van het gevaar. Het zorgde er ook voor, dat zij als een redelijke groep mensen neergezet werden, die ook maatregelen kon nemen tegen de besmetting. En het zorgde ervoor, dat eind jaren tachtig in steeds meer plaatsen spuitomruilpunten kwamen waar ook gebruikersattributen zoals watjes, alcoholdoekjes en flacons steriel water, gehaald of gekocht konden worden, teneinde het besmettingsgevaar zo klein mogelijk te maken.

Het waren de toenmalige junkybonden die de aanzet tot actieve voorlichting aan de groep spuitende druggebruikers gaven.
Dat zijn we misschien een beetje vergeten nu HIV en AIDS onderwerpen zijn waar iedereen wel iets van af weet en waarover onze Doutzen Kroes op tv expliciet meldt dat ze boos is omdat AIDS nog steeds in de taboesfeer zit.

Dat laatste is misschien wel waar.
Maar niet meer te vergelijken met het taboe van de tachtiger jaren, waarin het erg lastig bleek de groep verslaafden zo aan te spreken, dat ze de boodschap ontvingen. 

De junkybonden waren misschien wel de boze helden van het eerste uur.


Een kwaliteitscontrole voor illegale drugs…

Een kwaliteitscontrole voor heroïne is wat ondergetekende en collega Ria Struijk, beiden werkzaam bij Het Straathoekwerk, vragen in dit artikel dat op 18 oktober 1979 verscheen in het Nieuwsblad van het Noorden. Dagelijks op straat zijn met verslaafden maakte een dergelijke hele praktische wens heel gewoon, wel voor ons en de verslaafden, maar niet voor iedere andere burger en zeker niet voor de reguliere verslavingszorg. Deze bestond toentertijd uit de stichting Nieuw Hoog-Hullen  en het Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs (CAD) Groningen. Ook de GGD vervulde een functie.

Ik zie nu dat we toch niet durfden te onthullen hoe we dat nu precies deden, die kwaliteitscontrole. Ik zal dat, 34 jaar later, alsnog doen aan de hand van mijn eigen ervaring.

We hadden een paar pakjes heroïne gekocht en die bracht ik met de auto naar een aan ons bevriende apotheek. Dat was een spannend ritje, want een vergunning om heroïne in ons bezit te hebben of te vervoeren hadden we niet. Het was extra spannend omdat al in het begin van de rit vanuit het centrum een politie-auto achter me ging rijden en dat bleef volhouden tot vlak bij de apotheek, in een buitenwijk. Daar aangekomen overhandigde ik de ingekochte heroïne aan de apotheker. Deze bracht het weer naar een laboratorium van wat nu het UMCG is. Na enige tijd, ik weet niet meer hoe lang, kregen we de uitslag.

Meestal bevatte zo’n pakje 25 – 40% zuivere heroïne. Om flinke winsten te kunnen maken wordt de zuivere heroïne door de verschillende tussenhandelaren vermengd met goedkope stoffen. Dit percentage was niet ongebruikelijk in Nederland in die tijd. Er werd toen in Nederland aanzienlijk betere heroïne verkocht dan in New York, waar de pakjes meestal maar zo’n 5% zuivere heroïne bevatten.

Het nut van de controle van de kwaliteit van de heroïne bewees zich korte tijd later heel duidelijk. De handel in heroïne was toentertijd veelal in handen van mensen van Nederlandse en Surinaamse komaf. Begin jaren 80 wilden Turkse handelaren die markt overnemen. Daarvoor gebruikten ze een eenvoudig economische principe: meer waar voor dezelfde prijs. Elk pakje bevatte toen wel 80% zuivere heroïne. Gebruikers die door bijvoorbeeld een korte detentie niet goed op de hoogte waren van deze kwaliteitsverbetering namen nog hun oude hoeveelheid heroïne in (er werd nog veel geïnjecteerd en dan kun je niet goed doseren als het effect anders blijkt te zijn) en kregen daardoor een overdosis. Enkelen hebben dit zelfs met hun leven moeten bekopen.

Het Nederlandse drugbeleid volgt nog steeds de war on drugs van de VS en daardoor kan de markt alleen voorzien worden van illegale drugs en dat maakt kwaliteitscontrole nog steeds erg noodzakelijk. Gelukkig is er op dat vlak veel verbeterd, doordat er overal in het land testmogelijkheden zijn gekomen, waar consumenten hun gekochte drugs op kwaliteit kunnen laten testen.