Category: Geheelonthouding

Winschoter consultatiebureau voor drankzuchtigen

De tijden van oorlog, van mobilisatie en van groote misdadigheid zijn weliswaar voorbij; de samenleving – zou men willen zeggen – is tot rust gekomen. Toch is het er verre van af, dat de vooroorlogsche tijden, waarin jaar op jaar zoowel het drankgebruik als de misdadigheid dalende cijfers gaven, zijn teruggekeerd. Noch altijd immers verkeert de maatschappij in een toestand van crisis, die een noodlottigen invloed op de bevolking uitoefent. En nog altijd zijn er factoren in overvloed aanwezig, ook in het gebied van ons Bureau, die in eenig opzicht tot drankmisbruik en tot misdadigheid leiden. Enkele factoren, de groote geldruimte, de uitvoerverboden, de militaire uitzonderingstoestanden en ook de vluchtelingenstroom zijn weliswaar zo goed als uitgeschakeld, maar de algemeene demoralisering, de wankelmoedigheid, de onverschilligheid voor ideële zaken, alsook de materieele nooden teweeggebracht door werkeloosheid, financiëele debacles e.d. zijn van zoo ernstigen aard, dat het wel zeer te onpas zou zijn, als men nu de Reclassering niet gaf, datgene wat haar rechtens toekomt : de volledige geldelijke en zedelijke steun van overheid en politiek.

Kom hier eens om in een jaarverslag van een huidige organisatie voor verslavingszorg of reclassering. Dergelijke analyses tref je daar niet meer in aan. De secretaris van het Winschoter Consultatiebureau voor Drankzuchtigen tevens Reclasseringsbureau scheef dit in zijn jaarverslag over 1921.

Op mijn speurtocht in de archieven van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam en bij het Groningse archief trof ik twee jaarverslagen aan over een bureau in Winschoten dat je, net als veel toenmalige bureau’s elders, kunt beschouwen als een voorloper van wat later bekend werd als CAD (Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs). Ik heb nooit geweten dat er zo’n organisatie in Winschoten is geweest. Ook Jaap van der Stel vermeldt het niet in zijn boek over de geschiedenis van de Nederlandse alcoholzorg. In het tweede jaarverslag gaat het over de jaren 1921 en 1922 en in het derde jaarverslag over de jaren 1922 tot 1924. Meer jaarverslagen heb ik niet kunnen vinden. Om de geschiedenis van dit Winschoter bureau goed in kaart te brengen zou ik natuurlijk graag over meer informatie beschikken.

Het Bureau in Winschoten is in 1917 begonnen blijkt uit een in het derde jaarverslag opgenomen statistiek. In 1917 waren er 24 behandelde gevallen en in 1924 tot juni 39. Ze komen van Termunten tot Vlagtwedde en van Hoogezand tot Nieuweschans. Opvallend is dat er geen mensen komen uit Stadskanaal, Musselkanaal en Ter Apel; deze plaatsen behoorden kennelijk niet tot het toenmalige arrondissement Winschoten.

In 1922 werden 102 gevallen in behandeling genomen. Daarvan kwamen 18 uit eigen beweging, 1 werd gezonden door kennissen en 19 door de familie. Het verslag bevat een lange lijst met vertegenwoordigers per gemeente in het arrondissement. Deze verwezen in 1922 13 gevallen. De directeur van het Huis van Bewaring te Winschoten maar liefst 23.

Van de 102 gevallen waren er 71 reclasseringsgevallen en 31 drankzuchtigen. Voor 60 van de 71 reclasseringsgevallen dreigde een vonnis wegens een misdrijf, in meerderheid wegens diefstal of mishandeling.

Met de 102 gevallen werden de volgende resultaten bereikt. Daar werd netjes bij vermeld op dit oogenblik.

Gelukt
30
29%
Voorlopig gelukt
18
18%
Thans nog ingesloten, onbekend of niet verder behandeld
32
31%
Mislukt
22
22%


Voorwaar geen slecht resultaat. Cijfers zeggen wel wat, maar voorbeelden spreken meer.

De enige effectieve maatregel is geheelonthouding. Daarvoor is ondersteuning van andere geheelonthouders nodig en moet men ook zelf gaan bijdragen aan de onthouding van anderen. Weken, maanden, soms jaren hebben ze de drank met afkeer verwenscht, vervloekt, omdat ze overtuigd waren dat het de drank was waarvoor ze al dien tijd moesten doorbrengen in een cel, doch ook bij de beste voornemens is terugslag voorgekomen. Het is onmogelijk voor die ongelukkigen dat zij matig kunnen drinken. Voor hen is noodzakelijk geheelonthouder te zijn en zo veel mogelijk in geheelonthouderskringen te worden opgenomen en in de voorste geleden te worden geplaatst, om een werkzaam aandeel te nemen in de drankstrijd.

Dat besef dat de inzet voor onthouding na de behandeling onverminderd door moet gaan en dat de alcoholist daarbij de steun van lotgenoten hard nodig heeft lijkt in de loop der tijden verloren te zijn gegaan. De moderne hulpverleners brengen hun cliënten maar hoogst zelden in contact met zelfhulpgroepen. En deze zijn er in Nederland dan ook veel minder aanwezig dan in de meeste andere landen.

Het aantal veroordelingen voor openbare dronkenschap neemt gedurende WO I af, zowel in het arrondissement Winschoten als in de rest van Nederland. In 1919 is er weer een toename, maar blijven de aantallen wel lager dan voor de oorlog. In 1920 is er een explosieve toename van bijna 100% ten opzichte van het voorgaande jaar. In al deze jaren zijn de cijfers voor het arrondissement Winschoten hoger dan voor Nederland. Het grootste verschil is er in 1920: in Nederland 4,80 veroordelingen per 1.000 inwoners en in het arrondissement Winschoten 6,12.

Tot slot beslist niet onbelangrijk. Voorkom dat kinderen al vroeg het pad op gaan van alcoholisme. Ook hier hield het Winschoter bureau zich mee bezig. In één van de jaarverslagen trof ik deze opvoedkundige flyer aan.

Ús Blau Hiem

Op de heide bij Appelscha kon men in de jaren ’20 de tenten van kamperende jongeren aantreffen. Overdag maakten de jongens en meisjes stevige wandelingen in de natuur en ‘s avonds, na een diner van karnemelksepap met brood, was er vioolspel bij een kampvuur of hield iemand een inleiding over de wonderlijke verschijnselen der natuur. Het waren de leden van Gewest I van de Jeugdbond voor Onthouding (JVO). Hoewel de JVO-ers het tijdens deze kampeerweekenden reuze naar de zin hadden, keek het bestuur van Gewest I uit naar een kamphuis waar de jongeren ook met slecht weer terecht konden. 

Aan de Oude Willem, een zandweg van Appelscha naar Smilde, stond het Jongenshuis al een tijdje leeg. De eigenaar van dit voormalige opvoedingsgesticht, Staatsbosbeheer, zocht een nieuwe huurder. In een overeenkomst waarin de Nederlandse Jeugd Herberg Centrale (NJHC) huurder werd en de JVO onderhuurder, werd in het voorjaar van 1930 vastgelegd dat het witte huis met het rieten dak voortaan het eigen kamphuis van de JVO was. Het kreeg de naam Ús Blau Hiem. ‘Ons Blauwe Erf’, een plek waar jongens en meisjes in een veilige omgeving en onder toezicht vakantie konden vieren.  




Interieur rond 1935
Dat toezicht werd gehouden door de herbergvader- en moeder, een seizoensbaan voor echtparen, meestal ondersteund door één of meerdere assistenten. In de zomermaanden vingen zij de jongeren op, schilden iedere dag 100 kilo aardappelen en organiseerden sport en spel. ’s Avonds werd er rondom het kampvuur gezongen en muziek gemaakt. Ook was er een openluchttheater. Wanneer het initiatief niet vanuit de jongeren zelf kwam, namen de herbergvader en -moeder het voortouw. Want het doel van Ús Blau Hiem was jongeren met elkaar in contact te brengen in een harmonieuze en veilige omgeving, zodat men zijn kinderen met een gerust hart op vakantie kon laten gaan. Dat jongens en meisjes in aparte slaapzalen werden ondergebracht en dat alcohol uit den boze was, droeg bij aan de gemoedsrust van hun ouders. 

Ús Blau Hiem bood onderdak aan schoolklassen, verenigingen en aan individuele trekkers. Het overgrote deel van de gasten kwam uit Nederland, maar soms waren er ook gasten uit Duitsland, Denemarken of Zwitserland. In de oorlogsjaren was het een toevluchtsoord voor kinderen uit Rotterdam en gezinnen die uit Limburg waren geëvacueerd. Na de oorlog werden er twee houten kamphuizen bij gebouwd en in de jaren zestig werd Ús Blau Hiem aangesloten op de waterleiding en het elektriciteitsnet. Om dit soort aanpassingen te bekostigen, werden door de jaren heen vele collectes gehouden onder de leden van de JVO. Het aantal gasten nam in de loop der jaren echter langzaam af: steeds meer jongeren gingen op vakantie naar het buitenland. Gelukkig waren er altijd scholen of verenigingen die behoefte hadden aan de groepsaccommodatie en de groene omgeving die Ús Blau Hiem te bieden had. Ook kwamen er kampeerplaatsen op het veld achter de gebouwen, zodat ook mensen die er met tent of caravan op uit trokken, op Ús Blau Hiem terecht konden. Zolang ze maar niet verwachtten dat ze er bier of jenever konden drinken. 

In 1972 kwamen de beginselen van Ús Blau Hiem flink onder druk te staan. De NJHC, waar Ús Blau Hiem nog steeds onderdeel van uitmaakte, omarmde de tijdgeest en besloot ‘de verkoop en consumptie van licht alcoholische dranken’ in haar jeugdherbergen toe te staan. Na hevige reacties vanuit de JVO-achterban en een interne discussie besloot het bestuur van Ús Blau Hiem als zelfstandige stichting verder te gaan. De herbergvader en herbergmoeder werden ‘beheerders’ en in 1976 werd Ús Blau Hiem verbouwd en verder gemoderniseerd. Het werd een camping en groepsaccomodatie als vele anderen, maar dan alcoholvrij.  

“Na die verbouwing in de jaren ’70 is er qua onderhoud nauwelijks nog iets gebeurd,” zegt Annie Postma, samen met haar man de huidige eigenaar. “We hebben er heel veel aan moeten doen”. Ús Blau Hiem was een wat aftandse camping die draaide op gasten die er al sinds jaar en dag kwamen. “Toen het bestuur van de stichting besloot het recreatiecentrum van de hand te doen, hebben ze dat eerst geprobeerd onder de voorwaarde dat het alcoholvrij zou blijven. Maar niemand wilde het hebben”. Pas toen Ús Blau Hiem niet meer blauw hoefde te blijven, wilden Annie en haar man zaken doen. Dat was in 2011. De naam Ús Blau Hiem moest vanzelfsprekend van de borden verdwijnen. Annie vond dat niet erg. Na een grondige verbouwing doopten zij hun bedrijf Boscamping Appelscha. 

Dat de camping ooit blauw was, is nog steeds merkbaar. In de volksmond heet het nog steeds Ús Blau Hiem en geregeld moet Annie potentiële gasten geruststellen dat ze echt wel een biertje mogen drinken. Maar het imago van de camping heeft ook voordelen. Sommige scholen en verenigingen komen al sinds mensenheugenis naar Appelscha. “Dat zijn altijd rustige groepen, die niet of weinig drinken. Studentenverenigingen komen hier bijvoorbeeld nooit”. En daar is Annie niet rouwig om. Maar als ze zouden komen, zouden ze in het Bospaviljoen gezellig aan de bar kunnen komen hangen. Ze hebben er tegenwoordig Veltins Pilsener op de tap.

 

Bron: Gedenkboek ’50 jaar Ús Blau Hiem’ (1980)

De Spekclub

Bron: archief AVG/Groninger Archief

Al eerder schreef ik over de Droge Kroeg in Groningen. Bij het bestuderen van de vele jaarverslagen die in de Groninger Archieven worden bewaard stoot ik op het fenomeen van de spekclub.

Deze werd in 1923 opgericht en moet je enerzijds plaatsen tegen de achtergrond van De Droge Kroeg, waar tal van activiteiten plaatsvonden die de bezoekers ondersteunden in een alcoholvrij leven.
Anderzijds werd de oprichting van de spekclub ingegeven doordat heel veel bezoekers van De Droge Kroeg aangesloten waren bij één van de spekclubs die de kasteleins in Groningen organiseerden.

Dat werkte als volgt. Wekelijks legden de leden elk een kwartje in, om daarmee tegen kerst een vleespakket mee naar huis te kunnen nemen. Dat kwartje werd wekelijks naar het café gebracht en daarbij werd volgens het jaarverslag van 1923 van De Droge Kroeg natuurlijk ook gedronken en sommigen dronken meer dan dat kwartje. Maandelijks was er een vergadering en één keer per jaar bij de aankoop van de varkens een groot feest. Je raadt het wel, steeds werd er weer flink ingenomen.

Tegen deze achtergrond werd ook in De Droge Kroeg een spekclub opgericht die in het oprichtingsjaar al zoveel geld bijeen had gespaard dat daarvan 6 ½ varken kon worden gekocht. In het jaarverslag van 1928 staat dat de spekclub de laatste jaren tussen de 300 en 400 leden had. In 1928 werden maar liefst 50 varkens gekocht en ontving ieder lid ruim 30 pond vlees, spek en vet. Het succes van de spekclub werd overtroffen door de iets ‘jongere’ brandstoffenclub. Deze laatste had in 1937 1800 leden die gezamenlijk voor bijna 20.000 gulden inkochten; waarvan 981.610 kg zwarte brandstof.
Het aantal leden van de spekclub bedraagt in datzelfde jaar 55, die gezamenlijk 8 ½ varken konden inkopen. De teruggang van de spekclub wordt niet verklaard.

In de jaarverslagen van 1940 tot en met 1945 wordt vermeld dat het verenigingsleven erg te lijden had van de oorlogstoestand. Eind 1945 beleefde de spekclub een herstart en had al snel ruim 800 leden. In 1946 konden helaas nog geen varkens worden aangekocht, die waren er nog niet, en moest het gespaarde geld worden uitgekeerd. Bij velen rees twijfel of er in 1947 meer succes zou zijn en daardoor nam de animo sterk af. Dat trof ook de gehele Droge Kroeg, die alleen nog bezocht werd door een kleine groep trouwe oudere bezoekers. De aansluiting bij jongeren werd steeds minder. 
Het jaarverslag van 1948 begint met de mededeling dat De Droge Kroeg wordt stopgezet. Logisch lijkt dat daarmee ook een einde is gekomen aan de spekclub.

Zoekend op Internet tref je meerdere spekclubs buiten de stad Groningen aan: Bedum en omstreken,  Weiwerd, Harkstede-Scharmer. In de Trouw en Volkskrant van 7 december 2000 staat een interview met de beheerster van de spekclub in Wagenborgen, die vanaf 1933 bestaat. Al 21 jaar gaat ze maandelijks langs de 68 leden, maar steeds vaker zijn die niet thuis of hebben geen geld in huis. Met de invoering van de euro stopt ze ermee. De plaatselijke slager begrijpt dat, maar vindt het wel jammer dat hij daardoor ook de klandizie kwijt raakt.
Spekclubs zijn er nu nog in Ezinge, Warffum, Kommerzijl en in Sebaldeburen. De laatste laat op een facebook pagina weten dat ze in 2002 is gestart vanwege nostalgische gevoelens naar de tijd van de oude spekclub die eind jaren 70, begin jaren 80 verloren is gegaan. Deze spekclub nieuwe stijl heeft als doelstelling: kwaliteitsvlees van de slager voor supermarktprijzen. Bij de drie hier genoemde plaatsen neemt het jaarlijkse feest een belangrijke plaats in.

Zou er in deze tijd van toenemende armoede weer behoefte zijn aan het gezamenlijk sparen voor en goedkoop inkopen van bepaalde producten? Of is dat iets dat niet meer bij onze tijd past?

De Droge Kroeg

In 1941 vierde De Droge Kroeg in Groningen haar 25 jarig bestaan. Via Internet heb ik bij het Groninger archief een bladzijde gevonden uit een langer document dat ons informeert over deze bijzondere mijlpaal.
Over wat de De Droge Kroeg was bericht ik hier, maar ook over de vele vragen die ik nog heb en waarvan ik hoop dat lezers van dit blog met antwoorden kunnen komen.
De Droge Kroeg is in 1915 opgericht als opvolger van een eerder initiatief van Jonkvrouwe de Ranitz.

 “In een kleine portaalkamer van de tóén nog achterbuurtachtige nauwe Kostersgang heeft mevrouw Jongvr. De Ranitz het prachtige initiatief genomen, om een Zondagsschool en bijeenkomsten te stichten voor de bewoners der achterbuurten”.

De medewerkers die genoemd worden zijn alle van adel. Zo lokten de dames van der Hoop- van Slochteren op zaterdagmiddagen de jeugd van straat met mandoline-spel en gezang. Wat een tijden waren dat toen, probeer nu nog maar eens op deze wijze de jeugd ergens naar binnen te lokken.
De werkzaamheden waren onder gebracht in de stichting “Het Chr. Geheel-Onthouders Gebouw”.

In 1915 ging het gebruik van het gebouw in de Kostersgang over in handen van de stichting “De Droge Kroeg”. Deze stichting exploiteerde een ruimte waarin men zo veel mogelijk de kroegsfeer wilde bewaren. Er kon worden gekaart, gelezen en gebiljart. Ook zijn op een foto van het archief mannen aan het dammen. Overigens komen op alle foto’s alleen maar mannen voor.


De Droge Kroeg heeft ook een hulpverlenende functie. In 25 jaar tijd hebben daarvan 2279 “patiënten” gebruik gemaakt, waarbij de bemoeienis bij meer dan de helft heeft geleid tot “grondige of algeheele genezing”.
Bijna 40% was in contact gekomen met De Droge Kroeg na een overtreding van het Wetboek van Strafrecht. Over de behandeling wordt het volgende vermeld:

“De therapie van “De Droge Kroeg” is: de drinkers ervan te overtuigen dat gezelligheid zonder alcohol bestáát en dat vermaak zonder alcohol mooier en rijker maakt”.

In zijn boek over de geschiedenis van drankgebruik en verslavingszorg voegt Jaap van der Stel aan deze gegevens geen andere toe. Ook op internet kan ik niets meer vinden.

Ik zal dus op een andere manier op zoek moeten naar de vele vragen die ik nog heb. Bijna op dezelfde plek in Groningen heeft het Leger des Heils nu een voorziening voor thuis- en daklozen. Was het Leger des Heils toen ook al eigenaar van De Droge Kroeg en heeft zij nu een nieuw pand op de plek van De Droge Kroeg?
Wanneer en waarom is De Droge Kroeg opgehouden te bestaan? Hoe ging het met dit initiatief tijdens de Duitse bezetting? 
In de jaren 20 ontstond het consultatiebureau voor alcoholisten in Groningen. Wat was de relatie van dit bureau met De Droge Kroeg?
Dit zijn misschien vragen waarop in het Groninger Archief het antwoord ligt. Mogelijk kunnen  ook lezers van dit artikel me helpen met het vinden van antwoorden.

Aardig is dat in De Droge Kroeg de sfeer van een café wordt na gebootst. In Groningen is al enkele jaren een zelfhulpgroep onder de naam InTact actief.
Hier nemen vooral jongere mensen met een verslavingsgeschiedenis aan deel. Uitgaan is voor veel van de deelnemers een belangrijk thema; maar de confrontatie met alcohol maakt het voor hen lastig om uit te gaan. Er is daarop het concept bedacht van een bruin café waarin geen alcohol geschonken wordt. Waar iedereen gezellig naar toe kan met of zonder een verslavingsgeschiedenis. Eigenlijk een beetje De Droge Kroeg.

Die naam heb ik hen ook eens voorgesteld. De naam kroeg viel niet in goede aarde. Was dat vroeger dan zo anders?