Yearly Archive: 2013

Het brood en het beleg

Kerstmis 1979. Aan de Visserstraat in Groningen, een ‘drugsaanloophuis’, wordt voor het eerst methadon verstrekt. Jan Visser is erbij. Hij is in dienst gekomen van de Groningse GGD om een methadonpost op te zetten, die in het voorjaar van 1980 officieel geopend zal worden in een pand aan het Damsterdiep. Heroïneverslaafden, straathoek- en opbouwwerkers ijveren dan al jaren bij de gemeente voor methadonverstrekking aan  langdurig verslaafden. Een arts en twee verpleegkundigen (waarvan Jan er één is) bemensen de methadonpost.  



Het Damsterdiep in 1980
(Bron: beeldbank.cultureelerfgoed.nl)
Jos is er één van de eerste klanten. Hij is nog maar 16, maar al hevig verslaafd aan heroïne. Hij werd doorverwezen door het CAD en ziet de methadonverstrekking als een manier om gemakkelijk aan z’n dagelijkse dosis te komen. “Voor veel verslaafden was methadon het brood; het beleg scoorden we er zelf bij”, zegt Jos. 

Jan leert zijn cliënten goed kennen. “Ik zag mijn klanten dagelijks, er ontstond met de meesten van hen een band. We wilden ook niet boven, maar naast onze cliënten staan. Maar voor confrontaties en zelfs geweld ging ik niet uit de weg. Vooral de mensen met persoonlijkheidsstoornissen waren pittig. Die hebben nergens respect voor, ook niet voor zichzelf”, zegt Jan.  

Met zijn grote baard en brede schouders is Jan voor Jos de rust in de methadonpost. Jos is eigenwijs en heeft moeite met autoriteit. “Maar wat Jos ook deed, ik had respect voor hem. En hij voor mij.” 

Aanvankelijk is Jos niet van plan het rechte pad op te gaan. Geregeld wordt hij opgepakt door de politie voor misdrijven waar hij soms wel, soms niet bij betrokken is. De methadonpost is een vrijplaats; de politie wordt er niet toegelaten. “Terwijl de politie nog druk met haar onderzoek bezig was, wisten wij vaak al tot in detail wat er die afgelopen nacht was gebeurd”, zegt Jan.

Na een periode van detentie komt Jos terug bij de methadonpost. Inmiddels heeft hij een vrouw en (stief)kinderen, maar zijn leven staat nog steeds in het teken van drugs en criminaliteit. Jan vindt dat waar Jos mee bezig is, als huisvader niet kan. En hij zegt dat ook. “Jan vond dat ik mijn verantwoordelijkheid moest nemen. Af en toe zei hij hele rake dingen”.   

Op een dag is Jos ziek en kan hij niet naar de methadonverstrekking komen. Jan gaat hem zijn methadon brengen. “Zo deden we dat. Het was praktisch en zo kregen we ook een idee hoe onze klanten leefden”. Jos ligt in bed met longembolie en is er niet best aan toe. Het komt uiteindelijk goed, maar misschien was het anders afgelopen als Jan niet was langs gekomen en een ambulance had gebeld. Ook zorgt Jan ervoor dat Jos en zijn gezin kunnen verhuizen naar een grotere woning.  



De methadonbus in aanbouw
(Bron: Nieuwsblad v/h Noorden, november 1987)
Jos blijft een trouwe, maar soms lastige klant van de methadonpost. Als hij weer eens over de schreef gaat, mag hij de post niet meer in en moet voor straf een periode zijn methadon komen halen in de methadonbus. Maar dat is nauwelijks een straf te noemen. Volgens Jos is het ‘de mooiste bus van Nederland’. Jan had de bus samen met een bevriende architect in opdracht van de toenmalige wethouder ontworpen. “Onze cliënten kwamen steeds vaker uit de buitenwijken. Voor sommigen was het niet te doen dagelijks naar de binnenstad te komen”. De gemeente wilde de methadonverstrekking spreiden. De bus was daarvoor de oplossing. Hij had een aparte spreekkamer, een telefoon, toiletten en verwarming die het ook deed als de bus stil stond. Het enige nadeel was dat de methadonverstrekkers eerst hun groot rijbewijs moesten halen voordat ze met de bus de weg op konden. 

In 1989 gaat Jos toch serieus nadenken. Zijn gezin, de drugsscene die steeds harder wordt, steeds opgepakt worden door de politie voor vergrijpen waarmee hij niks te maken heeft… “En natuurlijk Jan, die steeds op m’n huid zat. Dat alles bij elkaar maakte dat ik besloot te stoppen met de drugs, en met methadon”. Samen met Jan maakt hij een afbouwschema: met Kerstmis wil hij clean zijn. 

Hij krijgt een baantje in een coffeeshop. Niemand wil werken met Kerst, maar Jos wil die dagen juist graag iets om handen hebben. Eerste Kerstdag is zijn eerste werkdag. “Ik merkte ik dat ik plezier had in het werk, dat mensen me waardeerden. Ik kreeg een ander sociaal leven. Dat gaf zo’n boost, dat ik voelde dat ik de drugs niet meer nodig had. Blijkbaar was de tijd er rijp voor”.

 

Groningers dronken veel

                               

   

Op mijn zoektocht in het Groninger Archief naar de geschiedenis van de Droge Kroeg en het CAD in Groningen kwam ik een interessant correspondentie tegen tussen de landelijke en gemeentelijke vertegenwoordigers over het alcoholgebruik van de Groningers in jaren 1913 tot 1921.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek schrijft in een brief van 6 september 1918 aan de burgemeester van Groningen. Het gaat daarin over het alcoholgebruik in 1913.

Mocht het verbruik per hoofd abnormaal zijn, dan zou omtrent de aanleiding daartoe gaarne opgaaf worden tegemoet gezien. Hierbij is gedacht aan zwaren arbeid, die met meer gebruik van alcohol pleegt samen te gaan, invloed van matigheidgenootschappen, end.”

Meegestuurd zijn enkele statistieken met vergelijkingen tussen de hoeveelheid per hoofd van de bevolking aanwezige hoeveelheid alcohol in Groningen en landelijk. Dat is resp. 10,64 liter en 5,24 liter. In Groningen woonden op 1 januari 1913 78.276 personen. Apart wordt nog de hoeveelheid aanwezige sterke drank vermeld met een promillage van 50 of meer. Deze wordt overigens niet vergeleken met de rest van het land, maar blijkt uit het hierna volgende ook gezien te moeten worden als omvangrijk en is mogelijk de veroorzaker van de grote hoeveelheid per hoofd van de bevolking. Dan moet je daarbij nog bedenken dat het gaat om liters per hoofd van de bevolking en met sterke drank gaat het dan dus om veel meer alcohol per hoofd van de bevolking.

Toch geen gering verschil, dat terecht om een verklaring vraagt en die komt er dan ook, overigens gegeven door de Hoofd-commissaris van Politie, die in zijn reactie erkent dat in Groningen meer gedestilleerd wordt gebruikt dan elders, maar dat komt volgens hem niet door de door het CBS genoemde mogelijke oorzaken maar door: “Dat het gebruik van sterken drank hier grooter is dan gemiddeld in het Rijk, kan misschien hieruit worden verklaard, dat in het Noorden minder bier wordt gedronken dan elders, met welke laatste bewering naar ik meen wel algemeen zal worden ingestemd”.  Helaas is een reactie van het Rijk op dit bewijs uit het ongerijmde niet te vinden.

Vervolgens tref ik een tabel aan die een vergelijking tussen het gebruik per hoofd van de bevolking in Groningen over drie jaren vergelijkt met die van het Rijk.

 
l p hfd bev Gr
l p hfd bevRijk
inw. Gr
1916
9,38
4,73
84.448
1917
8,86
4,95
86.287
1918
5.15
3,21
87.063

 

De gemeente geeft voor de afwijkingen ten opzicht van het Rijk de verklaring dat dat het gevolg is van de aanwezigheid van enige fabrieken en dat Groningen een opslagplaats is voor andere gemeenten. Met dat laatste wordt bedoeld dat Groningen gezien moet worden als een centrum voor overslag en distributie. Over de forse afname in 1918 kan ik geen verklaring vinden. Deze is ook wel vreemd, als we de cijfers over 1920 bekijken die zijn toegevoegd aan een brief van de Hoofd-Commissaris van Politie van 18 juni 1921.

1920 9,42 liter per hoofd van de bevolking in Groningen tegen 5,15 liter in het Rijk. Het inwonertal van Groningen is dan 89.030.

In zijn verklaring komt de hoofdcommissaris met dezelfde redenering als in zijn brief met de verklaring voor het hoge alcoholgebruik in 1913.

We kunnen waarschijnlijk wel concluderen dat het alcoholgebruik in Groningen in de jaren 10 van de vorige eeuw vergeleken met geheel Nederland hoog was.

Tegenwoordig kan het alcoholgebruik per gebied (provincie en gemeente) niet meer afgeleid worden uit de statistieken over aanwezige hoeveelheden, daar die niet meer bij gehouden worden. Men gaat daarvoor veel meer af op de registraties van het aantal mensen met hulpvragen of op de uitslagen van gezondheidsenquêtes. Het CBS geeft in een document over verschillende onderwerpen trends weer over ruim 2 eeuwen (1800 – 2006); ook de hoeveelheid alcohol per hoofd van de bevolking is daarin opgenomen. Er is een sterk schommelende maar stijgende lijn van 1800 tot 1840; daarna een daling tot 1870, gevolgd door een schommelend stijgende lijn tot 1880, die redelijk stabiel blijft en langzaam daalt tot het einde van de eerste wereldoorlog, gevolgd door een sterke daling tot 1920, geleidelijk verder afnemend tot de tweede wereldoorlog. Na de tweede wereld oorlog is er een stijgende lijn, die overigens pas in de jaren 70 weer het niveau van de jaren 30 van de 19deeeuw bereikte. De toename in zowel de 19de als de 20steeeuw wordt toegeschreven aan de toenemende welvaart. In de 19deveroorzaakt door de verbeterde arbeidsomstandigheden en in de 20steeeuw door de algeheel toegenomen welvaart.

Acht bewoners, zeven honden en een leguaan

Eelde, landgoed de Oosterbroek. In juli 1973 kwam Peter Dijkhuis in dienst van de stichting Nieuw Hoog Hullen. Hij kreeg de leiding over Driehaas, een acroniem van ‘Halfweg Hoog Hullen’. De bewoners (pas veel later zouden ze ‘cliënten’ worden genoemd) hadden er ofwel net hun behandeling afgerond, ofwel wachtten tot ze op Hoog Hullen terecht konden voor hun behandeling. “Je kunt je voorstellen dat die mix van mensen soms de nodige onderlinge spanning met zich meebracht, en dat deed het ook”, zegt Peter.

Hoog Hullen was eind jaren zestig een grotendeels zelfvoorzienend sanatorium voor alcoholisten. “Waar nu het sportveld is, was destijds een grote tuin, waarin de bewoners zelf groenten verbouwden onder leiding van een tuinman,” herinnert Peter zich. Ook hadden ze koeien, die mochten grazen in het weiland van de buurman. Eens per jaar kwam een aardappelboer uit de omgeving de kelders en een bunker bij Hoog Hullen vol laden met een voorraad aardappelen voor het hele jaar. Tussen het werken door volgden de bewoners therapie, die behalve aandacht en onthouding bestond uit rust, reinheid en regelmaat.

 
Maar er was een nieuwe wind gaan waaien in de psychiatrie, die ook Hoog Hullen bereikte. De directeur stond toe dat er meer democratie kwam op Hoog Hullen. Het werd een democratische therapeutische gemeenschap (TG), naar Amerikaans voorbeeld. Elke dag begon met een algemene vergadering met bewoners en stafleden. Omdat democratie ook eigen verantwoordelijkheid impliceert, werd de privacy van de bewoners voortaan gerespecteerd en mochten de stafleden niet meer zomaar de kamers van bewoners betreden. De bewoners wezen uit hun midden een leider aan en als zij onderling besloten dat bewoners een televisie op de kamer mochten hebben, dan gebeurde dat. De tuinman die voorheen de bewoners begeleidde bij het werken in de tuin, zwoegde nu in zijn eentje, terwijl de bewoners op het terras zaten toe te kijken en nadachten over hun therapie.
 
“Therapie was heilig, maar al het andere was bespreekbaar”, vat Peter de mentaliteit van destijds samen.
 
Dit nieuwe model had zo zijn gevolgen. De rol van de stafleden veranderde. Verpleegkundigen hadden niet meer de leiding, maar waren verworden tot een soort bewakers van de mazen in de democratie. Peter zag dat sommige personeelsleden werden geïntimideerd door bewoners. Ook niet alle bewoners hadden baat bij het democratische model van de TG: vaak werd de meest manipuleerbare bewoner als leider gekozen. “Je moet niet onderschatten hoe psychopatisch het gedrag van verslaafde mensen kan zijn”.
 
Twee ontwikkelingen kwamen samen. Begin jaren ’70 raakten veel jongeren verslaafd aan heroïne en speed. Het JAC (Jongeren Advies Centrum) wilde een afkickboerderij beginnen voor verslaafde jongeren. Op Driehaas tekende zich ondertussen een steeds scherper contrast af tussen de (oudere) alcoholverslaafden en de (jongere) drugsverslaafden. Na een zoveelste conflict waren de ‘junkies’ het zat en namen hun intrek in een leegstaande boerderij naast de Driehaas. Zij wilden voortaan vanuit daar het therapeutische programma gaan volgen.
 
De staf en directie van Hoog Hullen durfden het experiment aan. Afgesproken werd dat de nieuwe bewoners de boerderij zelf zouden verbouwen tot een leefbaar pand. Maar de bewoners hadden geen zin en de klusjesman, de tuinman en de schilder die ze zouden helpen, klaarden het karwei met z’n drieën. De bewoners hadden intussen besloten dat huisdieren waren toegestaan en zo kwam het dat de boerderij behalve door de acht verslaafden, werd bewoond door zeven honden en een leguaan.
 
De bewoners gingen onderling relaties aan en het taboe op drugs werd ook niet meer zo streng gehanteerd. “Therapie was nog steeds heilig, maar sommige bewoners moesten eerst iets gebruiken om de therapie aan te kunnen”, zegt Peter.
 
“Er was geen structuur. Op zeker moment zagen stafleden én bewoners in dat er iets moest veranderen”.
 
Men keek met een schuin oog naar Den Haag, waar kort tevoren de Emiliehoeve opgericht. Dit was een therapeutische gemeenschap, maar zonder drugs en mét (meer) structuur. Aan bewoners werden meer eisen gesteld en ze werden door de staf aan hun afspraken gehouden. Dat wilden ze in Eelde ook wel proberen.
 
In 1974 startte de eerste ‘marathongroep’. Het was een zwaar programma, vol met confrontaties (‘encounters’) en (fysieke) beproevingen. Het werd uiteindelijk maar door enkele bewoners afgemaakt. Toch was men het er na afloop over eens dat dit de toekomst van de TG was. Door bewoners en staf werd de naam Breegweestee gekozen, naar een herberg uit Tolkiens In de ban van de ring. Een bewoner ontwierp het logo: een boom, aan de ene kant bladerloos en aan de andere kant vol in blad.
 
In 1975 mochten Peter en een collega naar een internationale ‘proef-TG’ in Beieren. Onder leiding van de Britse en Amerikaanse grondleggers van de drugsvrije TG werden hulpverleners uit de hele wereld geschoold in de methodiek door een maand lang te verblijven in een tijdelijke, speciaal voor dat doeleinde opgerichte TG. De ervaringen die ze daar opdeden, namen ze mee terug naar Eelde.
 
“Door de structuur en de rust die het nieuwe programma bood, kregen de bewoners weer meer behoefte aan diepgaande gesprekken en therapie”, zegt Peter. De boerderij werd verder verbouwd. “Er was in het kader van de therapie van alles te doen in de Breegweestee: schilder- en poëziecursussen, weven, muziek maken… en het mooie was: als de bewoners bezig waren, kon ik zelf even naar huis.” Het intensieve werken op de Breegweestee was hem gaan opbreken. Hij had een jong gezin en kwam veel te weinig thuis. De afgebakende werktijden waren dan ook één van de redenen dat Peter in 1976 op Hoog Hullen ging werken. Daar konden ze zijn ervaringen met de drugsvrije TG gebruiken om een vergelijkbaar model op te zetten. Maar uiteindelijk voelde hij zich niet thuis bij de manier waarop de beginselen van de TG op Hoog Hullen werden toegepast en ging in 1981 weer terug naar de Breegweestee.
 
In datzelfde jaar verhuisde Peter met zijn gezin naar een leegstaand huisje op het terrein op de Oosterbroek. Zo was praktisch geregeld dat Peter dichter bij vrouw en kinderen was en er ‘s nachts altijd een staflid in de buurt was.
 
Peter beschouwt de jaren 1982 tot 1984 als de hoogtijdagen van de Breegweestee; toen maakte zo’n 60% van de bewoners het programma af. De samenwerking met de andere TG’s in het land was een constante factor: er waren gezamenlijke sportdagen en themaweekenden, altijd met een therapeutische opzet.
 
In de jaren die volgden gingen de ontwikkelingen verder. Soms bleken die verbeteringen, soms ook niet. De therapieën werden verder geprofessionaliseerd en de staf ook. Rode draad was dat er steeds ruimte bleef voor experimenten, nieuwe behandelvormen en therapieën. “Achteraf zou ik sommige dingen anders hebben gedaan”, zegt Peter. “Aanvankelijk ontdekten we door schade en schande dat behandelingen die in de reguliere psychiatrie zinvol waren, niet werkten in de verslavingszorg. Wat voor de één bovendien een goede behandeling is, werkt voor de ander helemaal niet.” Ook ziet hij daarin achteraf duidelijk de rol van de hulpverleners: “Terugval hoort bij verslaving. De machteloosheid die dat oproept bij hulpverleners maakt dat zij de neiging hebben een methodiek die ooit voor iemand heeft gewerkt, ook op alle anderen te willen toepassen. Of om cliënten in hokjes te willen plaatsen. Sinds de jaren ’80 is steeds meer wetenschappelijk onderzoek gedaan naar verslaving en zo is ook steeds meer duidelijk geworden over de behandelmethoden die wel en niet werken”.
 
Vanaf 1987 werkte Peter op verschillende plekken in de organisatie. Hij is tot zijn pensionering in 2007 op de Oosterbroek blijven wonen. Nu geniet hij in een Groningse woonwijk van zijn pensioen. “In mijn laatste jaren in de verslavingszorg zag ik de zakelijkheid terugkomen die we in de jaren ’70 probeerden te doorbreken. Vroeger was hulpverlenen een totaalpakket waarin je alles deed wat er voor een cliënt moest gebeuren. Nu moet je ieder extra telefoontje dat je pleegt, verantwoorden”. Peter heeft zijn eigen visie op verslavingszorg: “Clean worden kan in 4 weken. Maar de begeleiding achteraf moet intensief en langdurig zijn. En terugval: dat hoort er meestal bij. Daar moet je van tevoren al afspraken over maken.”

Winschoter consultatiebureau voor drankzuchtigen

De tijden van oorlog, van mobilisatie en van groote misdadigheid zijn weliswaar voorbij; de samenleving – zou men willen zeggen – is tot rust gekomen. Toch is het er verre van af, dat de vooroorlogsche tijden, waarin jaar op jaar zoowel het drankgebruik als de misdadigheid dalende cijfers gaven, zijn teruggekeerd. Noch altijd immers verkeert de maatschappij in een toestand van crisis, die een noodlottigen invloed op de bevolking uitoefent. En nog altijd zijn er factoren in overvloed aanwezig, ook in het gebied van ons Bureau, die in eenig opzicht tot drankmisbruik en tot misdadigheid leiden. Enkele factoren, de groote geldruimte, de uitvoerverboden, de militaire uitzonderingstoestanden en ook de vluchtelingenstroom zijn weliswaar zo goed als uitgeschakeld, maar de algemeene demoralisering, de wankelmoedigheid, de onverschilligheid voor ideële zaken, alsook de materieele nooden teweeggebracht door werkeloosheid, financiëele debacles e.d. zijn van zoo ernstigen aard, dat het wel zeer te onpas zou zijn, als men nu de Reclassering niet gaf, datgene wat haar rechtens toekomt : de volledige geldelijke en zedelijke steun van overheid en politiek.

Kom hier eens om in een jaarverslag van een huidige organisatie voor verslavingszorg of reclassering. Dergelijke analyses tref je daar niet meer in aan. De secretaris van het Winschoter Consultatiebureau voor Drankzuchtigen tevens Reclasseringsbureau scheef dit in zijn jaarverslag over 1921.

Op mijn speurtocht in de archieven van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam en bij het Groningse archief trof ik twee jaarverslagen aan over een bureau in Winschoten dat je, net als veel toenmalige bureau’s elders, kunt beschouwen als een voorloper van wat later bekend werd als CAD (Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs). Ik heb nooit geweten dat er zo’n organisatie in Winschoten is geweest. Ook Jaap van der Stel vermeldt het niet in zijn boek over de geschiedenis van de Nederlandse alcoholzorg. In het tweede jaarverslag gaat het over de jaren 1921 en 1922 en in het derde jaarverslag over de jaren 1922 tot 1924. Meer jaarverslagen heb ik niet kunnen vinden. Om de geschiedenis van dit Winschoter bureau goed in kaart te brengen zou ik natuurlijk graag over meer informatie beschikken.

Het Bureau in Winschoten is in 1917 begonnen blijkt uit een in het derde jaarverslag opgenomen statistiek. In 1917 waren er 24 behandelde gevallen en in 1924 tot juni 39. Ze komen van Termunten tot Vlagtwedde en van Hoogezand tot Nieuweschans. Opvallend is dat er geen mensen komen uit Stadskanaal, Musselkanaal en Ter Apel; deze plaatsen behoorden kennelijk niet tot het toenmalige arrondissement Winschoten.

In 1922 werden 102 gevallen in behandeling genomen. Daarvan kwamen 18 uit eigen beweging, 1 werd gezonden door kennissen en 19 door de familie. Het verslag bevat een lange lijst met vertegenwoordigers per gemeente in het arrondissement. Deze verwezen in 1922 13 gevallen. De directeur van het Huis van Bewaring te Winschoten maar liefst 23.

Van de 102 gevallen waren er 71 reclasseringsgevallen en 31 drankzuchtigen. Voor 60 van de 71 reclasseringsgevallen dreigde een vonnis wegens een misdrijf, in meerderheid wegens diefstal of mishandeling.

Met de 102 gevallen werden de volgende resultaten bereikt. Daar werd netjes bij vermeld op dit oogenblik.

Gelukt
30
29%
Voorlopig gelukt
18
18%
Thans nog ingesloten, onbekend of niet verder behandeld
32
31%
Mislukt
22
22%


Voorwaar geen slecht resultaat. Cijfers zeggen wel wat, maar voorbeelden spreken meer.

De enige effectieve maatregel is geheelonthouding. Daarvoor is ondersteuning van andere geheelonthouders nodig en moet men ook zelf gaan bijdragen aan de onthouding van anderen. Weken, maanden, soms jaren hebben ze de drank met afkeer verwenscht, vervloekt, omdat ze overtuigd waren dat het de drank was waarvoor ze al dien tijd moesten doorbrengen in een cel, doch ook bij de beste voornemens is terugslag voorgekomen. Het is onmogelijk voor die ongelukkigen dat zij matig kunnen drinken. Voor hen is noodzakelijk geheelonthouder te zijn en zo veel mogelijk in geheelonthouderskringen te worden opgenomen en in de voorste geleden te worden geplaatst, om een werkzaam aandeel te nemen in de drankstrijd.

Dat besef dat de inzet voor onthouding na de behandeling onverminderd door moet gaan en dat de alcoholist daarbij de steun van lotgenoten hard nodig heeft lijkt in de loop der tijden verloren te zijn gegaan. De moderne hulpverleners brengen hun cliënten maar hoogst zelden in contact met zelfhulpgroepen. En deze zijn er in Nederland dan ook veel minder aanwezig dan in de meeste andere landen.

Het aantal veroordelingen voor openbare dronkenschap neemt gedurende WO I af, zowel in het arrondissement Winschoten als in de rest van Nederland. In 1919 is er weer een toename, maar blijven de aantallen wel lager dan voor de oorlog. In 1920 is er een explosieve toename van bijna 100% ten opzichte van het voorgaande jaar. In al deze jaren zijn de cijfers voor het arrondissement Winschoten hoger dan voor Nederland. Het grootste verschil is er in 1920: in Nederland 4,80 veroordelingen per 1.000 inwoners en in het arrondissement Winschoten 6,12.

Tot slot beslist niet onbelangrijk. Voorkom dat kinderen al vroeg het pad op gaan van alcoholisme. Ook hier hield het Winschoter bureau zich mee bezig. In één van de jaarverslagen trof ik deze opvoedkundige flyer aan.