Category: 70-er jaren

Het Kric herinnerd; gastblog Ruerd Swierstra

Het Kric aan de Uniabuurt, 1985-1986 (eigen foto)

In 1977 zat ik in het eerste jaar van de Agogische Academie Friesland, de AAF, onderdeel van het SHF (het Sociaal Hoger Onderwijs Friesland). Vertraagd  vanwege mijn dienstweigeren en daarmee gepaard gaande perikelen, stroomde ik in ergens eind september. De hele introductie had ik gemist; terloops vernam ik dat het wel de bedoeling was dat ik vrijwilligerswerk ging doen.

Ik kan niet meer terughalen hoe ik nou bij het Krisisinterventiecentrum (Kric) ben terechtgekomen, maar op een gegeven ogenblik zat ik in de kleine voorkamer van een pandje aan de Arendstraat bij een algemene ledenvergadering met om mij heen allemaal indrukwekkende mensen met lange haren, snorren, veel spijkerjasjes en heel veel shag en rook.

De kamer stond vol met allerlei samengeraapt meubilair en ik vond een plekje in een diepe oude bank. Er kwam een leuke dame binnen, Hanny, met een enorme hond die de kop op mijn schoot legde en die kop daar de rest van de avond niet meer van afhaalde. De hond was echt groot en hem wegduwen lukte mij niet als ik het al durfde, dus aan het einde van de avond had ik een slapend been. Ik heb geen idee meer waar het toen allemaal over ging en ook aan die vele volgende ledenvergaderingen heb ik maar weinig herinneringen, er werd veel gepraat, vaak was het allemaal erg principieel, maar uiteindelijk kwamen we er dan wel weer uit. De koffie was vaak te sterk, even vaak was er geen melk en de avond werd in de regel afgesloten met een jointje. Hoogtepunten waren de beleidsweekenden waar we gedurende een dag of twee drie ergens bij iemand thuis een hele agenda doorwerkten; uiteindelijk door elkaar slapend op de grond, geweldig lekker eten en veel gezelligheid en een nieuw elan voor de tijd erna. Ik vond de mensen erg aardig, een aantal kwamen regelrecht uit de Leeuwarden hippie-scene en ik merkte dat ik wel veel van hen kon leren. Later hoorde ik terug dat ik met mijn in de regel vrolijke onbevangen naïviteit, de jongen zonder problemen werd ik genoemd, wel goed viel in de groep en ik bleef bij het Kric tot na de zomer van 1980. Mensen gingen weg, mensen kwamen erbij en de sfeer veranderde.

In het begin was het Kric een plek van waaruit we straathoekwerk bij Openbaar Jongeren Centum (OJC) Hippopotamus deden, er was een inloop voor allerlei vragen en problemen en er was zo nu en dan de mogelijkheid van een nachtopvang. Van die nachtopvang moet je je niet te veel voorstellen, het was boven steenkoud, beetje vochtig, er stonden wat oude bedden met dekens en gewatteerde spreien. Als je daar de nacht moest doorbrengen dan had je echt wel een serieus probleem. Ik had geen probleem, de jongen zonder problemen nietwaar, maar ik heb er wel een aantal nachten in de kerstvakantie geslapen omdat er toen een psychiatrische patiënt werd opgevangen, hm, alles voor de stage. Maar de sfeer was verder goed; bij Foeke, mijn werkbegeleider en later stagebegeleider, kon ik vaak even opwarmen en aanschuiven voor een hapje eten.

Omdat ik het straathoekwerk moest leren werd ik er op uit gestuurd om contact te maken met de problematische speed gebruikende Joop. Joop woonde in de gekraakte kazerne en het leek Foeke het beste als ik daar gewoon op een avond eens naar toe ging. Voor het contact maken, het zogeheten levelen, had ik een luciferdoosje bij me met wat wat Libanon (Libanese Hasjiesj); ik denk rode, want die vond ik zelf wat lekkerder dan de gele en veel anders was er op dat moment niet te krijgen. De kazerne was donker, her en der waren er ingangen dichtgemaakt met bedspiralen maar mij was een ingangetje gewezen. Na een lange tocht door donkere ruimtes en gangen kwam ik in een grotere ruimte waar een groepje mannen (ik herinner me geen vrouw in het gezelschap) rond een soort van vuurschaal zaten waar stukken kazerne werden opgebrand en trof onder hen Joop. Eerder was het eens gelukt om Joop zijn speedangsten en wanen te doorbreken door hem een paar dagen op bed te houden met een beste hoeveelheid cannabis . Nu werd gevreesd dat Joop weer bezig was met doordraaien. Ik vond daarentegen Joop wel rielekst en besloot eerst maar eens wat te levelen. Na een paar joints waren we goed geleveld en was het contact prima, alleen was ik wel behoorlijk van de wereld en uiteindelijk weer blij dat ik de weg naar buiten en vooral ook naar huis weer kon vinden. Joop is na die tijd eigenlijk nooit meer doorgedraaid en hij was altijd even vriendelijk tegen me, hij wist zelfs mijn naam nog als ik hem tegenkwam.

Bureaudiensten aan de Arendstraat waren een avontuur op zich. Tegenwoordig google je even als je iets moet weten; wij hadden één telefoon met een tikker (tikken opschrijven zodat men kon zien wie er hoe lang gebeld had) en wat foldertjes en daarmee moest je maar zien hoe je de vragen beantwoordde. Die vragen gingen over dreigende huisuitzettingen, iemand die moest voorkomen bij de rechtbank en geen advocaat had, iemand die gevlucht was voor een rechtelijke machtiging (dwangopname in de psychiatrie), vragen over drugs of over uitkeringen, rechten van krakers en noem maar op en zoek maar uit. De ene vraag over dienstweigeren kon ik ter plekke en uit mijn hoofd dan wel in één keer goed beantwoorden.

Ergens 1978 moesten we uit het pand en konden wij in de Schoolstaat vrijwel naast Hippo een soort van bovenwoning betrekken. Ik raakte meer en meer ingewerkt en toen we in het derde jaar een stageplek moeten kiezen zijn mijn huisgenoot Johan, mijn toenmalige vriendin Ledy en ik bij het Kric gaan werken. Geen stagevergoeding, maar een bijdrage aan de vereniging. Ik heb geen idee meer hoeveel dat was, maar dat was voor de koffie, wc-papier en de telefoon.

De vraag om opvang werd steeds frequenter gesteld, maar ook door mensen die eigenlijk helemaal niet zelfstandig konden wonen en zo kwam het dat Johan en ik, we woonden in een vijfkamer-split-level-flat in Leeuwarden, een aantal keren mensen gedurende enige tijd (soms weken) thuis opvingen. Dat leverde mooie maar ook zeker minder mooie momenten op. Zo vingen we eens een zekere R. op, die als hobby had lampen maken van ijsstokjes en beeldjes van gips. Hij kon alleen een shaggie draaien door de shag door de kamer te strooien. Hij had nog wat meer smerige eigenaardigheden en onze leuke flat bleek binnen een week een dusdanige teringbende geworden te zijn dat deze R. echt zijn biezen moest pakken. Ook was er een H. Hij was gescheiden, kon niet bij zijn geld en moest zich even twee weken zien te redden zonder iets. Aardige vent met verder niet echt een hulpvraag. Als dank voor het verblijf bij ons beloofde hij mij de onderwereld van Leeuwarden te laten zien. Dat heb ik geweten al is het einde me niet helemaal helder meer. Gratis drinkend van de ene kroeg aan de Weaze naar de andere, sterke verhalen gehoord, pistolen gezien, eindigend in een vage seksclub, drankjes van hoeren gekregen nadat ze hoorden dat ik met H. was en uiteindelijk in een taxi gemikt met de mededeling: ‘breng deze maar naar huis’. Weer wat geleerd dacht ik de volgende dag. Erg blijven hangen is de herinnering aan een mevrouw E, uit Bolsward met zes kinderen van zes verschillende vaders. Deze kinderen bleven bij moeders tot ze gingen puberen, dan werden ze uit huis geplaatst. Eénmaal bracht ik haar met een prachtig roodharig dochtertje naar de bus en bij halte pakte deze mijn hand : ‘wol’st do net men Heit wêzen?’ Heit nr. zeven, oef, de vraag beklemt me nog steeds.

Er kwamen meer stagiaires, de gemeente die wat subsidie verstrekte wilde iets meer professionaliteit, oud gedienden vertrokken en de sfeer veranderde. Waren er aan de Arendstraat nog oud-cliënten, die dan ook vrijwilliger werden, aan de Schoolstraat werd dat al veel minder. Ook kwamen er vrijwilligers vanuit het MBO, de AAF en de AVEC (Academie voor Expressie en Communicatie) en mede dankzij deze nieuwe instroom veranderde de sfeer behoorlijk. Toen wij in 1980 moesten verhuizen naar de Uniabuurt  werd er in de zomer een lang beleidsweekend in het gebouw van de AVEC gehouden. De discussies waren eindeloos en de invloed van de zogenaamde FORT- en MORT-weekenden (Feministen Oriënteren op Radicale Therapie en Mannen Oriënteren zich op Radicale Therapie) waren te veel merkbaar. Persoonlijke groei, het Kric als een persoonlijk therapeutische ervaring en nog zo wat van die koerswijzigingen waren de onderwerpen. Ik merkte dat aan het eind van het weekend het voor mij klaar was. Het pionieren, het uitproberen, het samen met de andere vrijwilligers maar ook met de cliënt zaken uitzoeken, fouten maken, leren, dat leek allemaal voorbij. Teleurgesteld ben ik toen al voor het einde van het weekend vertrokken; ik ben er nooit meer geweest.

Jaren later, toen ik voor mijn werk bij de reclassering van VNN eens in de oude Leeuwarder bajes moest zijn, liep ik langs het nieuwe Kric aan de Zuidergrachtswal. Er zaten buiten wat mensen op een stoeltje en ik kwam met hen in gesprek. Ik vertelde dat ik vroeger bij het Kric betrokken was geweest.

Een vrouw liep naar binnen en kwam terug met de oude notulenmap: ‘Ben jij deze Ruerd?’ Ja dus.

Salut Ria!

Vandaag gaat één van de collega’s die ik in mijn carrière het langste ken, met pensioen. Dat is best apart. Ria Struijk leerde ik zelfs al voordat ik aan het werk ging in Groningen kennen, omdat ik solliciteerde bij de reclassering aan de Werfstraat, het zal in 1988 geweest zijn. De Werfstraat was, naast een kantoor van de reclassering, ook een laagdrempelige inloop voor reclasseringsklanten, best modern in die dagen. Ik moest even wachten en kreeg een mok koffie van Ria. Ik werd niet aangenomen bij de reclassering maar later wel als maatschappelijk werkster voor het CAD in Groningen, ik ging in het Huis van Bewaring werken. Zo kwam ik Ria ook weer tegen. Ria bleek zelf min of meer geronseld te zijn voor de reclassering. Ze werkte eerder voor het Straathoekwerk in Groningen en stond daar af en toe op de barricades. Toen ze ontslag nam om te kunnen gaan reizen, werd ze tijdens haar reis (dit was het tijdperk zonder email en mobiele telefoons dus best knap dat het verzoek bij haar terecht kwam!) verzocht te solliciteren bij de reclassering en dat heeft ze gedaan. Nu, ik denk zo’n 35 jaar later, neemt ze afscheid.

Door de jaren heen kwamen we elkaar steeds weer tegen en werkten we regelmatig samen. Met dat samenwerken begonnen we als vrijwilligers bij de Gelaarsde Kat. Toen ik in 1991 in Groningen kwam wonen sloot ik me bij deze stichting aan, die opkwam voor de belangen van straatprostituees. Tippelaarsters heetten ze toen. Ria was voorzitter van de stichting, Iemkje Israels was secretaris. Het woord voeren liet Ria zo te zien aan de Krant van Toen liever aan anderen over, hoewel er ook vaak geciteerd werd namens de Gelaarsde Kat en niet namens personen, wat wel de tijdsgeest was in die jaren. Bij de Kat hielden we nauwlettend in de gaten hoe de politiek omging met de plannen voor het instellen van een tippelzone en schreven we boze open brieven aan de gemeente.

25 juli 1992: ‘Met verbijstering en woede heeft de Gelaarsde Kat de afgelopen weken het politiek laveren van de gemeente Groningen – met in een trieste hoofdrol de Partij van de Arbeid – gadegeslagen. Met verbijstering, de gemeentepolitiek heeft zich nog ongeloofwaardiger gemaakt dan ze al was. Na één informatie avond over een mogelijke gedoogzone haalt zij compleet bakzeil zonder zich verder aan de door haarzelf vastgestelde procedure te houden. Met woede: in de toelichtingen en commentaren op het intrekken van alle gedoogzone voorstellen door B&W ontbreekt bijna elke verwijzing naar de gevolgen hiervan voor de tippelaarsters’. 

De Gelaarsde Kat was best pittig aanwezig in die jaren. Er werden affiches langs de singels waar getippeld geplakt, er was een tv uitzending bij VPRO’s Open Deur TV waar de Gelaarsde Kat in optrad, en men bleef strijden voor een tippelzone met faciliteiten voor de vrouwen. Uiteindelijk lukte dat, in 1998. De Kat heeft goed werk gedaan. Ik vond nog notulen terug waarin Ria en ik in 1998 de boel maar eens op wilden heffen. Dat leek in eerste instantie te lukken… maar een maand later bleken de andere 2 bestuursleden toch besloten te hebben dat de Gelaarsde Kat niet dood moest … hoe het afgelopen is weten we niet. Nooit meer iets van gehoord in elk geval.

Intussen zaten Ria en ik zo rond 1996 in het Project Stelselmatige Dader Aanpak (SDA). Iedere vrijdagochtend vergaderden we over onze klantjes. We werkten intensief samen met politie en justitie en wisselden informatie met elkaar uit, wat natuurlijk daarvoor not done was, als reclassering had je geheimhoudingsplicht en dat verviel nu ineens, daar had Ria moeite mee, zei ze zelfs in de krant. Ik kan me van deze periode herinneren dat Ria en ik met doodserieuze koppen de aflevering Vrije Verstrekking uit 30 Minuten van Arjan Ederveen aan de politie lieten zien tijdens een vergadering ‘ter informatie’, want we werkten vooral met verslaafde klanten. Niemand van de beroepsspeurders had op enig moment door dat het gespeeld was… dat was een beetje pijnlijk aan het eind van de aflevering…

Er staat mij ook nog een anekdote bij dat er ingebroken werd in het huis van Ria en haar familie terwijl zij daar lagen te slapen. De inbreker stond al naast het bed. Hij schrok zich dood toen bleek dat Ria hem kende… en dat dan vertellen zonder zichtbare paniek… ik heb er vreselijk om gelachen maar stel je het even voor.

Het voert te ver om alle herinneringen die er zijn na bijna 30 jaar in elkaars werkomgeving te zijn geweest hier op te halen, dat is ook niet nodig. De links in deze blog spreken voor zich en de rest is history zullen we maar zeggen. De tijden zijn natuurlijk enorm veranderd, zeker ook binnen de reclassering. De registratiedruk, de productie, het tot in detail moeten verantwoorden naar de maatschappij, het is er allemaal niet leuker op geworden wat dat betreft. En brutale briefjes naar de politiek schrijven is ook allang niet meer in zwang. Ria heeft het allemaal overleefd en met een goed humeur.

Ria, Salut! Ik vond het fijn dat je altijd nuchter reageerde op moeilijke vragen en cases, maar ook altijd betrokken, nieuwsgierig en ondersteunend was. Ik heb je nooit kunnen betrappen op gezeur, gemopper of negatief gedoe. Geweldig! In de 90-er jaren was het begrip out of the box denken nog lang niet uitgevonden maar jij deed dat wel. Je deed wat nodig was en zo hoort dat ook. Je was soms streng maar altijd rechtvaardig en als de regels een beetje bijgebogen konden worden, dan vond je dat dat ook gewoon moest. Je volgde je klanten met al hun gekkigheid, verslaving en criminaliteit, kon enorm nieuwsgierig zijn naar waarom iemand kwam tot een bepaalde daad. Maar oordelen deed je niet. Ik heb daar vaak een voorbeeld aan kunnen nemen.

Ria ik neem mijn petje voor jou af. Altijd prettig in de samenwerking, een fantastische en gezellige collega met veel inhoud, nooit veroordelend of verongelijkt omdat het liep zoals het liep. We gaan je missen in ons netwerk.

Het ga je goed! Salut!

 

Gevaarlijke uitbraak epidemie serum hepatitis in Groningen in 1978

“In september 1977 valt het Siep Martinus (Straathoekwerk) op dat er gele, zieke mensen onder de spuiters rondlopen.”
Deze constatering staat opgetekend in het bulletin Serum hepatitis (in de volksmond geelzucht genoemd) van maart 1978 van DAK io en Straathoekwerk. Dit bulletin, dat ik mocht lenen van oud-straathoekwerker Ben Bloem, bevat het verslag van hoe door de lakse en ondeskundige houding van de betrokken instanties de constatering van Siep Martinus kon uitgroeien tot een heuse epidemie met grote gezondheidsrisico’ s voor de besmette spuiters (van heroïne en speed), maar ook voor de algehele bevolking. 
Er wordt uitgebreid verslag gedaan van de pogingen de GG&GD, de Inspectie voor Volksgezondheid, en het Academische Ziekenhuis de noodzakelijke maatregelen te laten treffen om te voorkomen dat de betreffende spuiters een chronische leverbeschadiging oplopen of zelfs komen te overlijden. Voor een effectieve behandeling is medicatie in combinatie met rust en gezonde voeding van essentieel belang en dat is nu juist datgene waarover de spuiters niet beschikken. Serum hepatitis is bijzonder besmettelijk via bloedcontacten, die kunnen plaatsvinden bij bloedtransfusies, behandeling bij een tandarts of het gebruik van onreine naalden. Toentertijd was het nog nodig dat tandartsen, maar ook centra voor bloeddonatie, extra maatregelen namen om besmetting te voorkomen. De GG&GD was op de hoogte van de uitbreiding van het aantal spuiters met serum hepatitis, maar lichtte daar de tandartsen niet over in, die daarover terecht kwaad waren.

In december 1977 was het aantal besmette spuiters opgelopen tot 25. Ook deze uitbreiding mocht de instellingen niet verleiden adequate maatregelen (behandeling in quarantaine) te nemen. Dat leidde tot heftiger wordende confrontaties met de medewerkers van Straathoekwerk en DAK io, die immers de dagelijkse druk ervoeren van steeds zieker wordende spuiters. Pas toen ze meldden dat ze gingen publiceren kwam er beweging en werd een quarantaineopvang voorbereid. Ondertussen hadden beide instellingen al praktische maatregelen genomen, zoals een eenvoudige maar doeltreffende spuitomruil. Ben Bloem vindt ook nu nog dat apotheek Diephuis veel lof verdient omdat die het lef had Straathoekwerk de benodigde spuiten te leveren. Het Drugs Informatie Centrum Groningen (DICG) deelde pamfletten uit om te waarschuwen tegen de risico’s om besmet te worden met serum hepatitis, onder andere door gebruikte naalden, maar ook door seksueel contact.

De hele affaire leidde vanaf het verschijnen van het bulletin tot veel plaatselijke en landelijke publiciteit, en tot Kamervragen. De opstellers van het bulletin hebben de indruk dat vooroordelen over spuiters het gedrag van de verschillende betrokken instanties hebben bepaald: spuiters zijn lastige mensen en als je ze al zou behandelen, behandel ze dan als psychiatrisch patiënt, ook als ze zich melden met lichamelijke ziekten, zoals serum hepatitis. Deze indruk kan ik volledig met hen delen.
Deze affaire leert ook dat in de gezondheidszorg sterke belangenbehartiging van groot belang is. Het is dan ook zeer te betreuren dat de zorg alleen nog geleverd wordt door grote instellingen, die geen hinder ondervinden van ‘luizen in de pels’. Ook geïnstitutionaliseerde cliëntenraden kunnen die functie over het algemeen onvoldoende vervullen. Misschien zijn nu, nog meer dan toen, deze luizen in de pels nodig.

Het brood en het beleg

Kerstmis 1979. Aan de Visserstraat in Groningen, een ‘drugsaanloophuis’, wordt voor het eerst methadon verstrekt. Jan Visser is erbij. Hij is in dienst gekomen van de Groningse GGD om een methadonpost op te zetten, die in het voorjaar van 1980 officieel geopend zal worden in een pand aan het Damsterdiep. Heroïneverslaafden, straathoek- en opbouwwerkers ijveren dan al jaren bij de gemeente voor methadonverstrekking aan  langdurig verslaafden. Een arts en twee verpleegkundigen (waarvan Jan er één is) bemensen de methadonpost.  



Het Damsterdiep in 1980
(Bron: beeldbank.cultureelerfgoed.nl)
Jos is er één van de eerste klanten. Hij is nog maar 16, maar al hevig verslaafd aan heroïne. Hij werd doorverwezen door het CAD en ziet de methadonverstrekking als een manier om gemakkelijk aan z’n dagelijkse dosis te komen. “Voor veel verslaafden was methadon het brood; het beleg scoorden we er zelf bij”, zegt Jos. 

Jan leert zijn cliënten goed kennen. “Ik zag mijn klanten dagelijks, er ontstond met de meesten van hen een band. We wilden ook niet boven, maar naast onze cliënten staan. Maar voor confrontaties en zelfs geweld ging ik niet uit de weg. Vooral de mensen met persoonlijkheidsstoornissen waren pittig. Die hebben nergens respect voor, ook niet voor zichzelf”, zegt Jan.  

Met zijn grote baard en brede schouders is Jan voor Jos de rust in de methadonpost. Jos is eigenwijs en heeft moeite met autoriteit. “Maar wat Jos ook deed, ik had respect voor hem. En hij voor mij.” 

Aanvankelijk is Jos niet van plan het rechte pad op te gaan. Geregeld wordt hij opgepakt door de politie voor misdrijven waar hij soms wel, soms niet bij betrokken is. De methadonpost is een vrijplaats; de politie wordt er niet toegelaten. “Terwijl de politie nog druk met haar onderzoek bezig was, wisten wij vaak al tot in detail wat er die afgelopen nacht was gebeurd”, zegt Jan.

Na een periode van detentie komt Jos terug bij de methadonpost. Inmiddels heeft hij een vrouw en (stief)kinderen, maar zijn leven staat nog steeds in het teken van drugs en criminaliteit. Jan vindt dat waar Jos mee bezig is, als huisvader niet kan. En hij zegt dat ook. “Jan vond dat ik mijn verantwoordelijkheid moest nemen. Af en toe zei hij hele rake dingen”.   

Op een dag is Jos ziek en kan hij niet naar de methadonverstrekking komen. Jan gaat hem zijn methadon brengen. “Zo deden we dat. Het was praktisch en zo kregen we ook een idee hoe onze klanten leefden”. Jos ligt in bed met longembolie en is er niet best aan toe. Het komt uiteindelijk goed, maar misschien was het anders afgelopen als Jan niet was langs gekomen en een ambulance had gebeld. Ook zorgt Jan ervoor dat Jos en zijn gezin kunnen verhuizen naar een grotere woning.  



De methadonbus in aanbouw
(Bron: Nieuwsblad v/h Noorden, november 1987)
Jos blijft een trouwe, maar soms lastige klant van de methadonpost. Als hij weer eens over de schreef gaat, mag hij de post niet meer in en moet voor straf een periode zijn methadon komen halen in de methadonbus. Maar dat is nauwelijks een straf te noemen. Volgens Jos is het ‘de mooiste bus van Nederland’. Jan had de bus samen met een bevriende architect in opdracht van de toenmalige wethouder ontworpen. “Onze cliënten kwamen steeds vaker uit de buitenwijken. Voor sommigen was het niet te doen dagelijks naar de binnenstad te komen”. De gemeente wilde de methadonverstrekking spreiden. De bus was daarvoor de oplossing. Hij had een aparte spreekkamer, een telefoon, toiletten en verwarming die het ook deed als de bus stil stond. Het enige nadeel was dat de methadonverstrekkers eerst hun groot rijbewijs moesten halen voordat ze met de bus de weg op konden. 

In 1989 gaat Jos toch serieus nadenken. Zijn gezin, de drugsscene die steeds harder wordt, steeds opgepakt worden door de politie voor vergrijpen waarmee hij niks te maken heeft… “En natuurlijk Jan, die steeds op m’n huid zat. Dat alles bij elkaar maakte dat ik besloot te stoppen met de drugs, en met methadon”. Samen met Jan maakt hij een afbouwschema: met Kerstmis wil hij clean zijn. 

Hij krijgt een baantje in een coffeeshop. Niemand wil werken met Kerst, maar Jos wil die dagen juist graag iets om handen hebben. Eerste Kerstdag is zijn eerste werkdag. “Ik merkte ik dat ik plezier had in het werk, dat mensen me waardeerden. Ik kreeg een ander sociaal leven. Dat gaf zo’n boost, dat ik voelde dat ik de drugs niet meer nodig had. Blijkbaar was de tijd er rijp voor”.

 

Acht bewoners, zeven honden en een leguaan

Eelde, landgoed de Oosterbroek. In juli 1973 kwam Peter Dijkhuis in dienst van de stichting Nieuw Hoog Hullen. Hij kreeg de leiding over Driehaas, een acroniem van ‘Halfweg Hoog Hullen’. De bewoners (pas veel later zouden ze ‘cliënten’ worden genoemd) hadden er ofwel net hun behandeling afgerond, ofwel wachtten tot ze op Hoog Hullen terecht konden voor hun behandeling. “Je kunt je voorstellen dat die mix van mensen soms de nodige onderlinge spanning met zich meebracht, en dat deed het ook”, zegt Peter.

Hoog Hullen was eind jaren zestig een grotendeels zelfvoorzienend sanatorium voor alcoholisten. “Waar nu het sportveld is, was destijds een grote tuin, waarin de bewoners zelf groenten verbouwden onder leiding van een tuinman,” herinnert Peter zich. Ook hadden ze koeien, die mochten grazen in het weiland van de buurman. Eens per jaar kwam een aardappelboer uit de omgeving de kelders en een bunker bij Hoog Hullen vol laden met een voorraad aardappelen voor het hele jaar. Tussen het werken door volgden de bewoners therapie, die behalve aandacht en onthouding bestond uit rust, reinheid en regelmaat.

 
Maar er was een nieuwe wind gaan waaien in de psychiatrie, die ook Hoog Hullen bereikte. De directeur stond toe dat er meer democratie kwam op Hoog Hullen. Het werd een democratische therapeutische gemeenschap (TG), naar Amerikaans voorbeeld. Elke dag begon met een algemene vergadering met bewoners en stafleden. Omdat democratie ook eigen verantwoordelijkheid impliceert, werd de privacy van de bewoners voortaan gerespecteerd en mochten de stafleden niet meer zomaar de kamers van bewoners betreden. De bewoners wezen uit hun midden een leider aan en als zij onderling besloten dat bewoners een televisie op de kamer mochten hebben, dan gebeurde dat. De tuinman die voorheen de bewoners begeleidde bij het werken in de tuin, zwoegde nu in zijn eentje, terwijl de bewoners op het terras zaten toe te kijken en nadachten over hun therapie.
 
“Therapie was heilig, maar al het andere was bespreekbaar”, vat Peter de mentaliteit van destijds samen.
 
Dit nieuwe model had zo zijn gevolgen. De rol van de stafleden veranderde. Verpleegkundigen hadden niet meer de leiding, maar waren verworden tot een soort bewakers van de mazen in de democratie. Peter zag dat sommige personeelsleden werden geïntimideerd door bewoners. Ook niet alle bewoners hadden baat bij het democratische model van de TG: vaak werd de meest manipuleerbare bewoner als leider gekozen. “Je moet niet onderschatten hoe psychopatisch het gedrag van verslaafde mensen kan zijn”.
 
Twee ontwikkelingen kwamen samen. Begin jaren ’70 raakten veel jongeren verslaafd aan heroïne en speed. Het JAC (Jongeren Advies Centrum) wilde een afkickboerderij beginnen voor verslaafde jongeren. Op Driehaas tekende zich ondertussen een steeds scherper contrast af tussen de (oudere) alcoholverslaafden en de (jongere) drugsverslaafden. Na een zoveelste conflict waren de ‘junkies’ het zat en namen hun intrek in een leegstaande boerderij naast de Driehaas. Zij wilden voortaan vanuit daar het therapeutische programma gaan volgen.
 
De staf en directie van Hoog Hullen durfden het experiment aan. Afgesproken werd dat de nieuwe bewoners de boerderij zelf zouden verbouwen tot een leefbaar pand. Maar de bewoners hadden geen zin en de klusjesman, de tuinman en de schilder die ze zouden helpen, klaarden het karwei met z’n drieën. De bewoners hadden intussen besloten dat huisdieren waren toegestaan en zo kwam het dat de boerderij behalve door de acht verslaafden, werd bewoond door zeven honden en een leguaan.
 
De bewoners gingen onderling relaties aan en het taboe op drugs werd ook niet meer zo streng gehanteerd. “Therapie was nog steeds heilig, maar sommige bewoners moesten eerst iets gebruiken om de therapie aan te kunnen”, zegt Peter.
 
“Er was geen structuur. Op zeker moment zagen stafleden én bewoners in dat er iets moest veranderen”.
 
Men keek met een schuin oog naar Den Haag, waar kort tevoren de Emiliehoeve opgericht. Dit was een therapeutische gemeenschap, maar zonder drugs en mét (meer) structuur. Aan bewoners werden meer eisen gesteld en ze werden door de staf aan hun afspraken gehouden. Dat wilden ze in Eelde ook wel proberen.
 
In 1974 startte de eerste ‘marathongroep’. Het was een zwaar programma, vol met confrontaties (‘encounters’) en (fysieke) beproevingen. Het werd uiteindelijk maar door enkele bewoners afgemaakt. Toch was men het er na afloop over eens dat dit de toekomst van de TG was. Door bewoners en staf werd de naam Breegweestee gekozen, naar een herberg uit Tolkiens In de ban van de ring. Een bewoner ontwierp het logo: een boom, aan de ene kant bladerloos en aan de andere kant vol in blad.
 
In 1975 mochten Peter en een collega naar een internationale ‘proef-TG’ in Beieren. Onder leiding van de Britse en Amerikaanse grondleggers van de drugsvrije TG werden hulpverleners uit de hele wereld geschoold in de methodiek door een maand lang te verblijven in een tijdelijke, speciaal voor dat doeleinde opgerichte TG. De ervaringen die ze daar opdeden, namen ze mee terug naar Eelde.
 
“Door de structuur en de rust die het nieuwe programma bood, kregen de bewoners weer meer behoefte aan diepgaande gesprekken en therapie”, zegt Peter. De boerderij werd verder verbouwd. “Er was in het kader van de therapie van alles te doen in de Breegweestee: schilder- en poëziecursussen, weven, muziek maken… en het mooie was: als de bewoners bezig waren, kon ik zelf even naar huis.” Het intensieve werken op de Breegweestee was hem gaan opbreken. Hij had een jong gezin en kwam veel te weinig thuis. De afgebakende werktijden waren dan ook één van de redenen dat Peter in 1976 op Hoog Hullen ging werken. Daar konden ze zijn ervaringen met de drugsvrije TG gebruiken om een vergelijkbaar model op te zetten. Maar uiteindelijk voelde hij zich niet thuis bij de manier waarop de beginselen van de TG op Hoog Hullen werden toegepast en ging in 1981 weer terug naar de Breegweestee.
 
In datzelfde jaar verhuisde Peter met zijn gezin naar een leegstaand huisje op het terrein op de Oosterbroek. Zo was praktisch geregeld dat Peter dichter bij vrouw en kinderen was en er ‘s nachts altijd een staflid in de buurt was.
 
Peter beschouwt de jaren 1982 tot 1984 als de hoogtijdagen van de Breegweestee; toen maakte zo’n 60% van de bewoners het programma af. De samenwerking met de andere TG’s in het land was een constante factor: er waren gezamenlijke sportdagen en themaweekenden, altijd met een therapeutische opzet.
 
In de jaren die volgden gingen de ontwikkelingen verder. Soms bleken die verbeteringen, soms ook niet. De therapieën werden verder geprofessionaliseerd en de staf ook. Rode draad was dat er steeds ruimte bleef voor experimenten, nieuwe behandelvormen en therapieën. “Achteraf zou ik sommige dingen anders hebben gedaan”, zegt Peter. “Aanvankelijk ontdekten we door schade en schande dat behandelingen die in de reguliere psychiatrie zinvol waren, niet werkten in de verslavingszorg. Wat voor de één bovendien een goede behandeling is, werkt voor de ander helemaal niet.” Ook ziet hij daarin achteraf duidelijk de rol van de hulpverleners: “Terugval hoort bij verslaving. De machteloosheid die dat oproept bij hulpverleners maakt dat zij de neiging hebben een methodiek die ooit voor iemand heeft gewerkt, ook op alle anderen te willen toepassen. Of om cliënten in hokjes te willen plaatsen. Sinds de jaren ’80 is steeds meer wetenschappelijk onderzoek gedaan naar verslaving en zo is ook steeds meer duidelijk geworden over de behandelmethoden die wel en niet werken”.
 
Vanaf 1987 werkte Peter op verschillende plekken in de organisatie. Hij is tot zijn pensionering in 2007 op de Oosterbroek blijven wonen. Nu geniet hij in een Groningse woonwijk van zijn pensioen. “In mijn laatste jaren in de verslavingszorg zag ik de zakelijkheid terugkomen die we in de jaren ’70 probeerden te doorbreken. Vroeger was hulpverlenen een totaalpakket waarin je alles deed wat er voor een cliënt moest gebeuren. Nu moet je ieder extra telefoontje dat je pleegt, verantwoorden”. Peter heeft zijn eigen visie op verslavingszorg: “Clean worden kan in 4 weken. Maar de begeleiding achteraf moet intensief en langdurig zijn. En terugval: dat hoort er meestal bij. Daar moet je van tevoren al afspraken over maken.”