Category: Straathoekwerk

Salut Ria!

Vandaag gaat één van de collega’s die ik in mijn carrière het langste ken, met pensioen. Dat is best apart. Ria Struijk leerde ik zelfs al voordat ik aan het werk ging in Groningen kennen, omdat ik solliciteerde bij de reclassering aan de Werfstraat, het zal in 1988 geweest zijn. De Werfstraat was, naast een kantoor van de reclassering, ook een laagdrempelige inloop voor reclasseringsklanten, best modern in die dagen. Ik moest even wachten en kreeg een mok koffie van Ria. Ik werd niet aangenomen bij de reclassering maar later wel als maatschappelijk werkster voor het CAD in Groningen, ik ging in het Huis van Bewaring werken. Zo kwam ik Ria ook weer tegen. Ria bleek zelf min of meer geronseld te zijn voor de reclassering. Ze werkte eerder voor het Straathoekwerk in Groningen en stond daar af en toe op de barricades. Toen ze ontslag nam om te kunnen gaan reizen, werd ze tijdens haar reis (dit was het tijdperk zonder email en mobiele telefoons dus best knap dat het verzoek bij haar terecht kwam!) verzocht te solliciteren bij de reclassering en dat heeft ze gedaan. Nu, ik denk zo’n 35 jaar later, neemt ze afscheid.

Door de jaren heen kwamen we elkaar steeds weer tegen en werkten we regelmatig samen. Met dat samenwerken begonnen we als vrijwilligers bij de Gelaarsde Kat. Toen ik in 1991 in Groningen kwam wonen sloot ik me bij deze stichting aan, die opkwam voor de belangen van straatprostituees. Tippelaarsters heetten ze toen. Ria was voorzitter van de stichting, Iemkje Israels was secretaris. Het woord voeren liet Ria zo te zien aan de Krant van Toen liever aan anderen over, hoewel er ook vaak geciteerd werd namens de Gelaarsde Kat en niet namens personen, wat wel de tijdsgeest was in die jaren. Bij de Kat hielden we nauwlettend in de gaten hoe de politiek omging met de plannen voor het instellen van een tippelzone en schreven we boze open brieven aan de gemeente.

25 juli 1992: ‘Met verbijstering en woede heeft de Gelaarsde Kat de afgelopen weken het politiek laveren van de gemeente Groningen – met in een trieste hoofdrol de Partij van de Arbeid – gadegeslagen. Met verbijstering, de gemeentepolitiek heeft zich nog ongeloofwaardiger gemaakt dan ze al was. Na één informatie avond over een mogelijke gedoogzone haalt zij compleet bakzeil zonder zich verder aan de door haarzelf vastgestelde procedure te houden. Met woede: in de toelichtingen en commentaren op het intrekken van alle gedoogzone voorstellen door B&W ontbreekt bijna elke verwijzing naar de gevolgen hiervan voor de tippelaarsters’. 

De Gelaarsde Kat was best pittig aanwezig in die jaren. Er werden affiches langs de singels waar getippeld geplakt, er was een tv uitzending bij VPRO’s Open Deur TV waar de Gelaarsde Kat in optrad, en men bleef strijden voor een tippelzone met faciliteiten voor de vrouwen. Uiteindelijk lukte dat, in 1998. De Kat heeft goed werk gedaan. Ik vond nog notulen terug waarin Ria en ik in 1998 de boel maar eens op wilden heffen. Dat leek in eerste instantie te lukken… maar een maand later bleken de andere 2 bestuursleden toch besloten te hebben dat de Gelaarsde Kat niet dood moest … hoe het afgelopen is weten we niet. Nooit meer iets van gehoord in elk geval.

Intussen zaten Ria en ik zo rond 1996 in het Project Stelselmatige Dader Aanpak (SDA). Iedere vrijdagochtend vergaderden we over onze klantjes. We werkten intensief samen met politie en justitie en wisselden informatie met elkaar uit, wat natuurlijk daarvoor not done was, als reclassering had je geheimhoudingsplicht en dat verviel nu ineens, daar had Ria moeite mee, zei ze zelfs in de krant. Ik kan me van deze periode herinneren dat Ria en ik met doodserieuze koppen de aflevering Vrije Verstrekking uit 30 Minuten van Arjan Ederveen aan de politie lieten zien tijdens een vergadering ‘ter informatie’, want we werkten vooral met verslaafde klanten. Niemand van de beroepsspeurders had op enig moment door dat het gespeeld was… dat was een beetje pijnlijk aan het eind van de aflevering…

Er staat mij ook nog een anekdote bij dat er ingebroken werd in het huis van Ria en haar familie terwijl zij daar lagen te slapen. De inbreker stond al naast het bed. Hij schrok zich dood toen bleek dat Ria hem kende… en dat dan vertellen zonder zichtbare paniek… ik heb er vreselijk om gelachen maar stel je het even voor.

Het voert te ver om alle herinneringen die er zijn na bijna 30 jaar in elkaars werkomgeving te zijn geweest hier op te halen, dat is ook niet nodig. De links in deze blog spreken voor zich en de rest is history zullen we maar zeggen. De tijden zijn natuurlijk enorm veranderd, zeker ook binnen de reclassering. De registratiedruk, de productie, het tot in detail moeten verantwoorden naar de maatschappij, het is er allemaal niet leuker op geworden wat dat betreft. En brutale briefjes naar de politiek schrijven is ook allang niet meer in zwang. Ria heeft het allemaal overleefd en met een goed humeur.

Ria, Salut! Ik vond het fijn dat je altijd nuchter reageerde op moeilijke vragen en cases, maar ook altijd betrokken, nieuwsgierig en ondersteunend was. Ik heb je nooit kunnen betrappen op gezeur, gemopper of negatief gedoe. Geweldig! In de 90-er jaren was het begrip out of the box denken nog lang niet uitgevonden maar jij deed dat wel. Je deed wat nodig was en zo hoort dat ook. Je was soms streng maar altijd rechtvaardig en als de regels een beetje bijgebogen konden worden, dan vond je dat dat ook gewoon moest. Je volgde je klanten met al hun gekkigheid, verslaving en criminaliteit, kon enorm nieuwsgierig zijn naar waarom iemand kwam tot een bepaalde daad. Maar oordelen deed je niet. Ik heb daar vaak een voorbeeld aan kunnen nemen.

Ria ik neem mijn petje voor jou af. Altijd prettig in de samenwerking, een fantastische en gezellige collega met veel inhoud, nooit veroordelend of verongelijkt omdat het liep zoals het liep. We gaan je missen in ons netwerk.

Het ga je goed! Salut!

 

Gevaarlijke uitbraak epidemie serum hepatitis in Groningen in 1978

“In september 1977 valt het Siep Martinus (Straathoekwerk) op dat er gele, zieke mensen onder de spuiters rondlopen.”
Deze constatering staat opgetekend in het bulletin Serum hepatitis (in de volksmond geelzucht genoemd) van maart 1978 van DAK io en Straathoekwerk. Dit bulletin, dat ik mocht lenen van oud-straathoekwerker Ben Bloem, bevat het verslag van hoe door de lakse en ondeskundige houding van de betrokken instanties de constatering van Siep Martinus kon uitgroeien tot een heuse epidemie met grote gezondheidsrisico’ s voor de besmette spuiters (van heroïne en speed), maar ook voor de algehele bevolking. 
Er wordt uitgebreid verslag gedaan van de pogingen de GG&GD, de Inspectie voor Volksgezondheid, en het Academische Ziekenhuis de noodzakelijke maatregelen te laten treffen om te voorkomen dat de betreffende spuiters een chronische leverbeschadiging oplopen of zelfs komen te overlijden. Voor een effectieve behandeling is medicatie in combinatie met rust en gezonde voeding van essentieel belang en dat is nu juist datgene waarover de spuiters niet beschikken. Serum hepatitis is bijzonder besmettelijk via bloedcontacten, die kunnen plaatsvinden bij bloedtransfusies, behandeling bij een tandarts of het gebruik van onreine naalden. Toentertijd was het nog nodig dat tandartsen, maar ook centra voor bloeddonatie, extra maatregelen namen om besmetting te voorkomen. De GG&GD was op de hoogte van de uitbreiding van het aantal spuiters met serum hepatitis, maar lichtte daar de tandartsen niet over in, die daarover terecht kwaad waren.

In december 1977 was het aantal besmette spuiters opgelopen tot 25. Ook deze uitbreiding mocht de instellingen niet verleiden adequate maatregelen (behandeling in quarantaine) te nemen. Dat leidde tot heftiger wordende confrontaties met de medewerkers van Straathoekwerk en DAK io, die immers de dagelijkse druk ervoeren van steeds zieker wordende spuiters. Pas toen ze meldden dat ze gingen publiceren kwam er beweging en werd een quarantaineopvang voorbereid. Ondertussen hadden beide instellingen al praktische maatregelen genomen, zoals een eenvoudige maar doeltreffende spuitomruil. Ben Bloem vindt ook nu nog dat apotheek Diephuis veel lof verdient omdat die het lef had Straathoekwerk de benodigde spuiten te leveren. Het Drugs Informatie Centrum Groningen (DICG) deelde pamfletten uit om te waarschuwen tegen de risico’s om besmet te worden met serum hepatitis, onder andere door gebruikte naalden, maar ook door seksueel contact.

De hele affaire leidde vanaf het verschijnen van het bulletin tot veel plaatselijke en landelijke publiciteit, en tot Kamervragen. De opstellers van het bulletin hebben de indruk dat vooroordelen over spuiters het gedrag van de verschillende betrokken instanties hebben bepaald: spuiters zijn lastige mensen en als je ze al zou behandelen, behandel ze dan als psychiatrisch patiënt, ook als ze zich melden met lichamelijke ziekten, zoals serum hepatitis. Deze indruk kan ik volledig met hen delen.
Deze affaire leert ook dat in de gezondheidszorg sterke belangenbehartiging van groot belang is. Het is dan ook zeer te betreuren dat de zorg alleen nog geleverd wordt door grote instellingen, die geen hinder ondervinden van ‘luizen in de pels’. Ook geïnstitutionaliseerde cliëntenraden kunnen die functie over het algemeen onvoldoende vervullen. Misschien zijn nu, nog meer dan toen, deze luizen in de pels nodig.

De avonturen van Sprits, Jezus en vele anderen

Rond het midden van de jaren 70 van de vorige eeuw kwam het heroïnegebruik op in Groningen. Aan het eind van die 70-er jaren was er een groep van zo’n 250 heroïnegebruikers bekend bij het Groningse Straathoekwerk. Deze groep kende elkaar grotendeels onderling en was veel in de binnenstad te vinden. Daar hadden de straathoekwerkers contact met hen. Er  bewoog zich ook een vrijwilliger in diezelfde wereld. Ook hij kende die wereld van binnen uit.

Zo veel jaar later durf ik te stellen dat we toen geen verstand hadden van verslaving, maar des temeer van de leefwereld van heroïneverslaafden. Dat laatste vond zijn weerslag in een geestig realistisch boekwerkje van de eerder genoemde vrijwilliger, Pieter Honhoff met illustraties van zijn vriendin Marijke. Het boekje heeft een even merkwaardige titel als inhoud: ,,&. (berichten van de zelfkant). Het geeft een beeld van hoe het toeging in de heroïnescene tegen de achtergrond van die tijd.

“Sprits zet zijn fiets op de gewone plek in de Razerpassage & gaat te voet door de Poelstraat naar de Spaanse Griep, een gebruind café van waaruit hij graag door het raam de straat in de gaten houdt. Onderweg voelt hij snel z’n gulp, waar hij in een Malboror-pakje z’n pakjes heroïne bewaart. Later op de dag raakt de dieler de tel meestal kwijt, maar zijn zaken gaan altijd nog goed. Hij komt de Griep binnen & ziet meteen enkele bekenden.

& wie er verder deze ochtend zijn. Alkoholoos in de ban van hun absorptie, een paar spijbelende studenten & een beeldhouwer die ook al aangeschoten is. “ (p 12)

“Jezus heeft achter in de Spaanse Griep een rijksdaalder gebietst, van een meisje dat de doorzichtige branie van de charmante kaalkop wel zag zitten, ze betaalde ook nog een kop koffie & bewonderde z’n samoerai-jasje, & toen moest ze weg….Overeind en nauwgezet gaat hij naar de achterdeur van de kroeg, & via een houten trap in het Eeltsteegje raakt hij in het toilet van de Griep.

Uit de boordzoom van zijn kraag haalt hij het pakje heroïne, z’n spuit & z’n lepeltje zitten los in z’n zak. Hij schept wat water uit de pleepot, legt het lepeltje op de rand, schudt het pakje er in leeg, houdt z’n aansteker onder de lepel tot het poeder oplost & het mengsel kookt. Hij legt de lepel terug op de rand, & trekt door een sigarettefilter de spuit vol. Lepeltje terug in de zak, rotzooi in de pleepot & de luchtbelletjes uit de spuit tikken.

Jezus gaat op de WC zitten. Hij voelt zich een beetje duizelig, maar wijt dat aan al de gekonsentreerde bewegingen in die kleine ruimte.” (p 24)

 


   Dat Jezus en zijn vrienden het niet zo nauw nemen met hun gezondheid zorgt er voor  dat ze regelmatig terecht komen in het ziekenhuis. Daar zijn ze geen graag geziene gasten, maar ook zelf zijn ze er beslist niet langer dan nodig is zoals blijkt uit de volgende scene.

“Hoofdpijn, m’ n hoofd klopt & m’n kaken & tanden doen zeer. Er zijn meer pijnen, ik heb ook last van m’n maag. Ik voel me behoorlijk ziek. Wat is dat hier, waar ben ik hier, ik herken wel iets, misschien ben ik wel out gegaan. Waar ben ik hier.

                  “Eh?!”

  Jezus slaat zijn ogen op, zijn blik ontmoet vriendelijk wenkende wijzerplaten die zijn bewustzijn aangeven. Hij gaat overeind zitten, een kort waas trekt voorbij. Een verpleegster staat naast zijn bed & legt haar handen op zijn schouder……

                 “Ik voel me ziek, zuster.”

                 Ze bekijkt haar jonge, kaalgeschoren patiënt met enige belangstelling.

  “O ja?”

                  Jezus merkt haar welwillendheid & zegt met gebroken stem.

  “Ja zuster, ik voel me ellendig. Ik heb overal pijn.”

  “Pijn!?”

  Ze doet verschrikt een paar trippeltjes achteruit. In een moderne gezondheidszorg is pijn  taboe. Ze had het woordje al jaren niet gehoord. Snel praat ze nu, om erger te voorkomen.

“Eh, ik zal de dokter, ik zal dokter Soeleiman halen, ik weet niet goed wat ik, ik heb geen idee, ik eh, wacht u maar even.”

Ze slingert de deur achter zich dicht & lijdzaam kijkt Jezus naar het plafond. Dan gaat hij overeind zitten & trekt alle slangetjes & sensoren uit z’n huid, in een heroïes gebaar, hij zwaait z’n benen uit het bed & verlaat een minuut later met een bundeltje kleren de kamer.”  (p 59)

 
  “De gymnasiast gaat naast Sprits zitten & telt een aardig aantal bankbiljetten uit.

  “Ik heb er negentig. Geef je me vijf pakjes?”

  Sprits denkt aan alle gewassen automobielen, de gemaaide gazons, de krantewijken, het zakgeld, statiegeld & de zaterdagbaantjes. Hij ziet een paar duffe koppen s’ avonds in de rokerige herrie van een tiener-slaapkamer, terwijl hun ouders beneden zitten te bridgen & zegt.

  “Goed, jullie hebben niet veel. Hier.”

  Hij krijgt het geld & geeft de adolescent een paar pakjes heroïne, hij ziet hoe de scholier z’n gehavende & versierde agenda uit z’n tas trekt & onopvallend de vijf pakjes tussen een paar bladzijden legt.” (p 41/42)

De handel in heroïne concentreerde zich meer en meer in de Bunker. Dat bleek over een onbedoelde drempel voor beginnende gebruikers, zoals de scholier hiervoor, te beschikken. Dat had, vonden we toen, een preventief effect. Hoe meer de handel zich concentreerde in de bunker hoe hoger de drempel om als jongere met heroïne te beginnen. De volgende sfeertekening maakt dat duidelijk.

“Een cipiers-luikje schuift opzij & en een bruin oog kijkt door een vernauwde pupil naarbuiten. Grendelgeluiden. Bij de weg stopt een taxi, nog een bezoeker. De deur kreunt tot een grote kier & Jaap & Parcival staan oog in oog met een stoonde maleier.

                “Moi Phon Pen.”

Zegt Jaap, terwijl hij de lilliput-immigrant een rijksdaalder toesteekt, een gebaar dat ook door de nieuwkomer Matthijs wordt geïmiteerd.

  “Moi Jaap, Matthijs.”

  Zegt Phom Pen, die de deur achter hun sluit & weer z’n stoel ervoor schuift, zodat hij bij het kijkgaatje kan. Als portier & uitsmijter kent hij alle geregelde gasten hier, & hun straatvechters-truuks, & omdat hij in het witte poeder betaald wordt is dit baantje bij uitstek geschikt voor hem. Men lacht hem hier niet uit omdat hij zo klein is. “ (p 55)

En even later.

“De herrie is vreselijk. Overal gegil & geroep & de achtergrond-opera daar in volle sterkte overheen. Jaap & Parcival die zich op een klein achtergrondje houden zien zeker zes vetes uitgevochten. Messen stokjes, staven, sabels, wurgkoorden & werpsterren flitsen door de zaal, de biljartkeu breekt in iemands nek, de dokwerker zakt inelkaar, kledingstukken, ledematen & projektielen veroorzaken zonsverduistering in de betonnen bunker, & een bestierende hand laat dan de stoppen doorslaan zodat bij de verhitte zonen van het grote keizerrijk een relatieve kontemplatie van stilte & duisternis ontstaat.”  (p 57)

 In 2001 wordt de bunker in het radioprogramma OVT genoemd door één van de geïnterviewde heroïne verslaafden. Deze vertelt dat het centrum is gekraakt door een groep Surinamers en dat die tafeltjes verhuren aan dealers. (Spoor terug: Van opiumkit tot heroïnebunker deel I, uitgezonden op 3 juni 2001). Ook wordt door een deskundige verteld over de hepatitis-epidemie die in Groningen onder verslaafden heeft geheerst en die er voor zorgde dat velen behandeld moesten worden in het ziekenhuis. Dat was niet blij met de komst van deze groep patiënten.

 Het boekje staat nog vol met vermakelijke en illustratieve fragmenten, maar die kunt u beter tzt zelf lezen. Pieter Honhoff blijkt sinds 8 jaar in Australië te wonen en in een telefoongesprek dat ik onlangs met hem had liet hij me weten de volledige tekst aan me te zullen toesturen. Dat zal ik dan beschikbaar stellen voor geïnteresseerde lezers.

Jaren later heeft het Straathoekwerk samen met de Z-side de bunker, dat al weer jaren leeg stond,  te kraken. Tegenwoordig is de ruimte deels oefenruimte en een fietstunnel!

 

Cold case: Annelies R.

1994. Ik ben 31 jaar en ik werk al een tijdje als vrijwilliger bij het StraatProstitutieProject (SPP), op dat moment nog gevestigd aan de Aweg in Groningen. De illegale tippelzone is in de buurt; als we, voor de contactlegging met de tippelaarsters, ons rondje lopen met een tasje waarin shag, visitekaartjes en 3 soorten condooms (wit, blauw en rood, rood is voor anaal gebruik en extra sterk), lopen we van de Aweg via de Westerhaven, Preadiniussingel rechterkant, over het Emmaplein, via Preadiniussingel stille kant, weer naar de Westerhaven. Soms met een omweggetje achter het toenmalige Groninger museum, de jongensprostitutie. En meestal verder via de Westerhaven naar de Visserstraat, waar de omhangers staan. Over de Vissersbrug, en dan is het soms via de Noorderhaven en de ramen terug naar de Aweg, of we bekorten het rondje en gaan via de Westerhaven weer terug. Als het stil is.

Aan de Preadiniussingel vinden we de meeste vrouwen, met als goede tweede de Vissersbrug.

1994. Annelies is 31 jaar en werkt op de singels. Of op de brug, maar ik herinner me haar vooral op de Preadiniussingel. Ze is verslaafd en werkt als straatprostituee. Ze komt bijna elke avond dat ze werkt, ook even naar de huiskamer van het SPP op de Aweg. Annelies  is een hartelijke vrouw die altijd blij is met ons. Even make uppen, iets eten, bakje koffie,  condooms mee, bedankt! Tot straks op de baan!

Annelies herinner ik me als een stevige  vrouw met lang donker haar en een mooi gezicht. Heel anders als op de foto die op de politiebureaus kwam te hangen. Jaren lang. Die foto deed haar totaal geen recht. Iedere keer als ik hem zag hangen baalde ik weer.

1994. December. De vriend van Annelies slaat alarm als hij haar te lang niet ziet op de singel. Hij vreest. Hij mag geen melding doen van vermissing, dat mag alleen de familie. De oudere zus van Annelies gaat naar het politiebureau. De familie is dodelijk ongerust.
Ik kan me niet herinneren, dat er intensief naar haar gezocht is door de politie. Niet zoals later, toen men besefte wat er aan de gang was in Groningen, rondom de straatprostitutie.

1995. Januari. Annelies R. wordt gevonden nadat ze al meer dan een maand vermist is. Ze ligt grotendeels ontkleed, voorover in het Eemskanaal bij Appingedam. Annelies R. ligt al een tijd in het water. Heel alleen en met een touw om haar nek. Ze is gewurgd, maar niet met dat touw.
We zijn kwaad en geschokt.  Allemaal. Waarom zij. Ze heeft niks gedaan. Ze hoorde bij ons.

2001. Willem van E. bekent, Annelies R. om het leven te hebben gebracht. 6 jaar later is er eindelijk een dader, nadat er allerlei mensen uit de omgeving van Annelies R. door de jaren heen, verdacht waren geweest. Nadat haar familie zich 6 jaar afgevraagd heeft, wat er toen gebeurd is. In 1994.
Annelies R. was een cold case.
Willem van E. zegt haar eigenlijk per ongeluk vermoord te hebben, het was ineens zo, hij was er niet bij met zijn hoofd.
Willem van E. blijkt een seriemoordenaar te zijn. Uit Harkstede. Hij pikte regelmatig straatprostituees op.

Van haar oudere broer begrijp ik, jaren later, dat Willem een soort suikeroompje was voor Annelies. Ze kenden elkaar al langer en hij hielp haar met geld als ze dat nodig had om dope voor te kopen. Het maakt het vaak moeilijker om iemand om het leven te brengen waar je een band mee hebt.

Maar Willem deed dat toch, leek het bijna onbedoeld zo gedaan te hebben. Hij kreeg uiteindelijk levenslang. De broer en zus van Annelies zaten in de rechtszaal en schrokken van zijn kille houding.


2013.
Ik spreek de broer en zus van Annelies nog steeds regelmatig. Doordat ik haar gekend heb, hebben we een connectie die zij niet meer met veel mensen hebben. Bijna familiair. Dat is van belang. Ondanks dat we het er eigenlijk nooit over hebben.
Maar haar broer weet, dat als hij alarm slaat bij mij, over een vrouw die op de tippelzone loopt, en die hij te lang niet ziet, dat ik dat serieus neem. Dat maakt uit in zijn leven.

Willem zit vast. Levenslang. Onlangs heb ik het boek ‘Anatomie van een seriemoordenaar’  aan de broer van Annelies gegeven. Hij & ik dachten dat hij het nu, misschien, kan lezen. Kan verdragen. Toen het boek uitkwam, in 2006, kon hij het niet en heb ik het voor hem gelezen. Ik vond het een rotboek. Omdat ik teveel mensen erin ken.

Van Annelies staat n kinderfotootje bij haar broer in de kamer.  Nog altijd in zijn leven.

En ik ben er ook nog steeds. Door de jaren heen, op verschillende werkplekken. Niet inwisselbaar.

Want wij delen Annelies. Al negentien jaar. En zolang wij haar verhaal delen, is het ons verhaal. En is zij niet vergeten.

Aidspreventie in de jaren tachtig

Bron; Rotterdamse Junky Bond (R.J.B.)

In de jaren tachtig kwam de ziekte Aids onder de aandacht van het grote publiek. Eerst als homoziekte, daarna werd al snel duidelijk dat ook drugsgebruikers, in het bijzonder zij die spoten, de ziekte konden krijgen. Het was een homo en een ‘junkie’ ziekte.

Wat wist de gemiddelde Nederlander van Aids? En wat wist de gemiddelde drugsgebruiker ervan? Eigenlijk niets en dat is heel lang zo gebleven.
Toch werden er al vrij snel pogingen ondernomen, om gebruikers voor te lichten. Dat deed men toen meestal door flyers en folders te verspreiden via werkers en op locaties waar verslaafden kwamen, zoals het Straathoekwerk.

In de media ging het in die jaren nog niet over Aids. Er lag een te groot taboe op, men dacht toen dat buiten homoseksuele mannen en later drugs spuitende verslaafden, toch niemand het kon krijgen, dus het was ook minder belangrijk om er veel aandacht aan te besteden.
Het was de ver van ons bed show.

Pas eind tachtiger jaren ging de overheid zich bemoeien met de voorlichting. De folders werden toen gelikter, er waren speciale trainingen voor werkers in de verslavingszorg over hoe om te gaan met cliënten met Aids, en er werd op bijvoorbeeld het Straathoekwerk Leeuwarden, waar ik in die jaren werkte, een spuitomruil opgezet.

Tot die tijd moesten de gebruikers het doen met eigengemaakte folders. Deze folders werden meestal uitgebracht door belangenverenigingen, in dit geval de Rotterdamse Junkybond. De folder die boven deze blog staat is later door de Federatie Nederlandse Junky Bonden (i.o) overgenomen, dat staat eerlijk op de achterkant.
Waarschijnlijk uit begin tachtiger jaren; het lijkt een primitief en gestencild foldertje.
Het heeft als titel A.I.D.S. Preventie Project en op de voorkant staat een vuist. Dat kan duiden op het maken van een vuist tegen de ziekte Aids, maar het kan net zo goed duiden op fist fucking, waar ook vaak bloed aan te pas kon komen.
Het bijzondere van dit soort folders was, dat ze voor die tijd, begin tachtiger jaren, enorm openhartig waren in hun taalgebruik en het benoemen van zaken als spuiten, seks, en bloed-bloed contact. Dat was toen allemaal veel te expliciet, daar had men het niet over, of hooguit in bedekte bewoordingen en als het echt niet anders kon. 

Maar dit?! (en ja, de tekst is integraal overgenomen met alle HOOFDLETTERS EN k’s ten spijt waar we nu allang weer een c schrijven)

“Bloedkontakt kan ontstaan bij het onzorgvuldig inspuiten van heroïne, insuline, of andere middelen. Kontakt van sperma met bloed kan ontstaan door pijpen en kontneuken zonder condoom. (…) HOE ZORG JE DAT JE NIET BESMET RAAKT?”

“Steek je spuit alleen in je eigen glas water, je eigen citroenzuur, en je eigen lijf.”

“De meeste spuiters bewaren hun watten, om uit de verzamelde wattenpropjes opnieuw een shot te kunnen halen. DOE HET NIET. (…) Gebruik schone watten of alcoholdoekjes, en bewaar ze na gebruik niet. SPAAR GEEN OUDE WATTEN. BROUW GEEN SHOT VOL ZIEKTES”.

“SPUIT SCHOON EN VEILIG. DE JUNKIEBONDEN ZETTEN ZICH IN, VOOR EEN DRUGSBELEID WAT SCHOON SPUITEN MOGELIJK MAAKT.”

“Spuiters zijn geen smeerlappen. Maar helaas krijg je vaak niet de kans om schoon te spuiten. Lang niet iedereen kan in alle rust thuis gebruiken. Lang niet iedere dealer geeft je de gelegenheid om rustig en clean te spuiten. En als je het risiko loopt,dat politie je poeier in beslag neemt, neem je je shot zo snel mogelijk. Ook als je geen gelegenheid hebt om schoon te spuiten. HET VERVOLGINGSBELEID WERKT BESMETTINGSGEVAAR IN DE HAND.” 

Met wat we nu weten, en wat we nu hebben aan medicijnen, waardoor AIDS of HIV niet meer dodelijk hoeven te zijn, lijkt dit een redelijk naïeve tekst en lijkt het politieke statement bijna misplaatst. Maar in die jaren was er niets anders aan teksten en informatie, en waren de junkybonden eigenlijk erg vooruitstrevend door deze informatie uit te delen en bijvoorbeeld te benoemen, dat het opjagen van verslaafde daklozen, de zaak in elk geval niet beter maakte.
Het zorgde ervoor, dat verslaafden de informatie kregen die ze nodig hadden om zich bewust te worden van het gevaar. Het zorgde er ook voor, dat zij als een redelijke groep mensen neergezet werden, die ook maatregelen kon nemen tegen de besmetting. En het zorgde ervoor, dat eind jaren tachtig in steeds meer plaatsen spuitomruilpunten kwamen waar ook gebruikersattributen zoals watjes, alcoholdoekjes en flacons steriel water, gehaald of gekocht konden worden, teneinde het besmettingsgevaar zo klein mogelijk te maken.

Het waren de toenmalige junkybonden die de aanzet tot actieve voorlichting aan de groep spuitende druggebruikers gaven.
Dat zijn we misschien een beetje vergeten nu HIV en AIDS onderwerpen zijn waar iedereen wel iets van af weet en waarover onze Doutzen Kroes op tv expliciet meldt dat ze boos is omdat AIDS nog steeds in de taboesfeer zit.

Dat laatste is misschien wel waar.
Maar niet meer te vergelijken met het taboe van de tachtiger jaren, waarin het erg lastig bleek de groep verslaafden zo aan te spreken, dat ze de boodschap ontvingen. 

De junkybonden waren misschien wel de boze helden van het eerste uur.