Author: Froukje

Groningers dronken veel

                               

   

Op mijn zoektocht in het Groninger Archief naar de geschiedenis van de Droge Kroeg en het CAD in Groningen kwam ik een interessant correspondentie tegen tussen de landelijke en gemeentelijke vertegenwoordigers over het alcoholgebruik van de Groningers in jaren 1913 tot 1921.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek schrijft in een brief van 6 september 1918 aan de burgemeester van Groningen. Het gaat daarin over het alcoholgebruik in 1913.

Mocht het verbruik per hoofd abnormaal zijn, dan zou omtrent de aanleiding daartoe gaarne opgaaf worden tegemoet gezien. Hierbij is gedacht aan zwaren arbeid, die met meer gebruik van alcohol pleegt samen te gaan, invloed van matigheidgenootschappen, end.”

Meegestuurd zijn enkele statistieken met vergelijkingen tussen de hoeveelheid per hoofd van de bevolking aanwezige hoeveelheid alcohol in Groningen en landelijk. Dat is resp. 10,64 liter en 5,24 liter. In Groningen woonden op 1 januari 1913 78.276 personen. Apart wordt nog de hoeveelheid aanwezige sterke drank vermeld met een promillage van 50 of meer. Deze wordt overigens niet vergeleken met de rest van het land, maar blijkt uit het hierna volgende ook gezien te moeten worden als omvangrijk en is mogelijk de veroorzaker van de grote hoeveelheid per hoofd van de bevolking. Dan moet je daarbij nog bedenken dat het gaat om liters per hoofd van de bevolking en met sterke drank gaat het dan dus om veel meer alcohol per hoofd van de bevolking.

Toch geen gering verschil, dat terecht om een verklaring vraagt en die komt er dan ook, overigens gegeven door de Hoofd-commissaris van Politie, die in zijn reactie erkent dat in Groningen meer gedestilleerd wordt gebruikt dan elders, maar dat komt volgens hem niet door de door het CBS genoemde mogelijke oorzaken maar door: “Dat het gebruik van sterken drank hier grooter is dan gemiddeld in het Rijk, kan misschien hieruit worden verklaard, dat in het Noorden minder bier wordt gedronken dan elders, met welke laatste bewering naar ik meen wel algemeen zal worden ingestemd”.  Helaas is een reactie van het Rijk op dit bewijs uit het ongerijmde niet te vinden.

Vervolgens tref ik een tabel aan die een vergelijking tussen het gebruik per hoofd van de bevolking in Groningen over drie jaren vergelijkt met die van het Rijk.

 
l p hfd bev Gr
l p hfd bevRijk
inw. Gr
1916
9,38
4,73
84.448
1917
8,86
4,95
86.287
1918
5.15
3,21
87.063

 

De gemeente geeft voor de afwijkingen ten opzicht van het Rijk de verklaring dat dat het gevolg is van de aanwezigheid van enige fabrieken en dat Groningen een opslagplaats is voor andere gemeenten. Met dat laatste wordt bedoeld dat Groningen gezien moet worden als een centrum voor overslag en distributie. Over de forse afname in 1918 kan ik geen verklaring vinden. Deze is ook wel vreemd, als we de cijfers over 1920 bekijken die zijn toegevoegd aan een brief van de Hoofd-Commissaris van Politie van 18 juni 1921.

1920 9,42 liter per hoofd van de bevolking in Groningen tegen 5,15 liter in het Rijk. Het inwonertal van Groningen is dan 89.030.

In zijn verklaring komt de hoofdcommissaris met dezelfde redenering als in zijn brief met de verklaring voor het hoge alcoholgebruik in 1913.

We kunnen waarschijnlijk wel concluderen dat het alcoholgebruik in Groningen in de jaren 10 van de vorige eeuw vergeleken met geheel Nederland hoog was.

Tegenwoordig kan het alcoholgebruik per gebied (provincie en gemeente) niet meer afgeleid worden uit de statistieken over aanwezige hoeveelheden, daar die niet meer bij gehouden worden. Men gaat daarvoor veel meer af op de registraties van het aantal mensen met hulpvragen of op de uitslagen van gezondheidsenquêtes. Het CBS geeft in een document over verschillende onderwerpen trends weer over ruim 2 eeuwen (1800 – 2006); ook de hoeveelheid alcohol per hoofd van de bevolking is daarin opgenomen. Er is een sterk schommelende maar stijgende lijn van 1800 tot 1840; daarna een daling tot 1870, gevolgd door een schommelend stijgende lijn tot 1880, die redelijk stabiel blijft en langzaam daalt tot het einde van de eerste wereldoorlog, gevolgd door een sterke daling tot 1920, geleidelijk verder afnemend tot de tweede wereldoorlog. Na de tweede wereld oorlog is er een stijgende lijn, die overigens pas in de jaren 70 weer het niveau van de jaren 30 van de 19deeeuw bereikte. De toename in zowel de 19de als de 20steeeuw wordt toegeschreven aan de toenemende welvaart. In de 19deveroorzaakt door de verbeterde arbeidsomstandigheden en in de 20steeeuw door de algeheel toegenomen welvaart.

Winschoter consultatiebureau voor drankzuchtigen

De tijden van oorlog, van mobilisatie en van groote misdadigheid zijn weliswaar voorbij; de samenleving – zou men willen zeggen – is tot rust gekomen. Toch is het er verre van af, dat de vooroorlogsche tijden, waarin jaar op jaar zoowel het drankgebruik als de misdadigheid dalende cijfers gaven, zijn teruggekeerd. Noch altijd immers verkeert de maatschappij in een toestand van crisis, die een noodlottigen invloed op de bevolking uitoefent. En nog altijd zijn er factoren in overvloed aanwezig, ook in het gebied van ons Bureau, die in eenig opzicht tot drankmisbruik en tot misdadigheid leiden. Enkele factoren, de groote geldruimte, de uitvoerverboden, de militaire uitzonderingstoestanden en ook de vluchtelingenstroom zijn weliswaar zo goed als uitgeschakeld, maar de algemeene demoralisering, de wankelmoedigheid, de onverschilligheid voor ideële zaken, alsook de materieele nooden teweeggebracht door werkeloosheid, financiëele debacles e.d. zijn van zoo ernstigen aard, dat het wel zeer te onpas zou zijn, als men nu de Reclassering niet gaf, datgene wat haar rechtens toekomt : de volledige geldelijke en zedelijke steun van overheid en politiek.

Kom hier eens om in een jaarverslag van een huidige organisatie voor verslavingszorg of reclassering. Dergelijke analyses tref je daar niet meer in aan. De secretaris van het Winschoter Consultatiebureau voor Drankzuchtigen tevens Reclasseringsbureau scheef dit in zijn jaarverslag over 1921.

Op mijn speurtocht in de archieven van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam en bij het Groningse archief trof ik twee jaarverslagen aan over een bureau in Winschoten dat je, net als veel toenmalige bureau’s elders, kunt beschouwen als een voorloper van wat later bekend werd als CAD (Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs). Ik heb nooit geweten dat er zo’n organisatie in Winschoten is geweest. Ook Jaap van der Stel vermeldt het niet in zijn boek over de geschiedenis van de Nederlandse alcoholzorg. In het tweede jaarverslag gaat het over de jaren 1921 en 1922 en in het derde jaarverslag over de jaren 1922 tot 1924. Meer jaarverslagen heb ik niet kunnen vinden. Om de geschiedenis van dit Winschoter bureau goed in kaart te brengen zou ik natuurlijk graag over meer informatie beschikken.

Het Bureau in Winschoten is in 1917 begonnen blijkt uit een in het derde jaarverslag opgenomen statistiek. In 1917 waren er 24 behandelde gevallen en in 1924 tot juni 39. Ze komen van Termunten tot Vlagtwedde en van Hoogezand tot Nieuweschans. Opvallend is dat er geen mensen komen uit Stadskanaal, Musselkanaal en Ter Apel; deze plaatsen behoorden kennelijk niet tot het toenmalige arrondissement Winschoten.

In 1922 werden 102 gevallen in behandeling genomen. Daarvan kwamen 18 uit eigen beweging, 1 werd gezonden door kennissen en 19 door de familie. Het verslag bevat een lange lijst met vertegenwoordigers per gemeente in het arrondissement. Deze verwezen in 1922 13 gevallen. De directeur van het Huis van Bewaring te Winschoten maar liefst 23.

Van de 102 gevallen waren er 71 reclasseringsgevallen en 31 drankzuchtigen. Voor 60 van de 71 reclasseringsgevallen dreigde een vonnis wegens een misdrijf, in meerderheid wegens diefstal of mishandeling.

Met de 102 gevallen werden de volgende resultaten bereikt. Daar werd netjes bij vermeld op dit oogenblik.

Gelukt
30
29%
Voorlopig gelukt
18
18%
Thans nog ingesloten, onbekend of niet verder behandeld
32
31%
Mislukt
22
22%


Voorwaar geen slecht resultaat. Cijfers zeggen wel wat, maar voorbeelden spreken meer.

De enige effectieve maatregel is geheelonthouding. Daarvoor is ondersteuning van andere geheelonthouders nodig en moet men ook zelf gaan bijdragen aan de onthouding van anderen. Weken, maanden, soms jaren hebben ze de drank met afkeer verwenscht, vervloekt, omdat ze overtuigd waren dat het de drank was waarvoor ze al dien tijd moesten doorbrengen in een cel, doch ook bij de beste voornemens is terugslag voorgekomen. Het is onmogelijk voor die ongelukkigen dat zij matig kunnen drinken. Voor hen is noodzakelijk geheelonthouder te zijn en zo veel mogelijk in geheelonthouderskringen te worden opgenomen en in de voorste geleden te worden geplaatst, om een werkzaam aandeel te nemen in de drankstrijd.

Dat besef dat de inzet voor onthouding na de behandeling onverminderd door moet gaan en dat de alcoholist daarbij de steun van lotgenoten hard nodig heeft lijkt in de loop der tijden verloren te zijn gegaan. De moderne hulpverleners brengen hun cliënten maar hoogst zelden in contact met zelfhulpgroepen. En deze zijn er in Nederland dan ook veel minder aanwezig dan in de meeste andere landen.

Het aantal veroordelingen voor openbare dronkenschap neemt gedurende WO I af, zowel in het arrondissement Winschoten als in de rest van Nederland. In 1919 is er weer een toename, maar blijven de aantallen wel lager dan voor de oorlog. In 1920 is er een explosieve toename van bijna 100% ten opzichte van het voorgaande jaar. In al deze jaren zijn de cijfers voor het arrondissement Winschoten hoger dan voor Nederland. Het grootste verschil is er in 1920: in Nederland 4,80 veroordelingen per 1.000 inwoners en in het arrondissement Winschoten 6,12.

Tot slot beslist niet onbelangrijk. Voorkom dat kinderen al vroeg het pad op gaan van alcoholisme. Ook hier hield het Winschoter bureau zich mee bezig. In één van de jaarverslagen trof ik deze opvoedkundige flyer aan.

De BreegWeestee (3)

De BWS ging me steeds meer tegen staan. Ik was er ongeveer zes maanden en had het wel gezien. Ik stond regelmatig op het punt om weg te gaan, maar liet me ompraten om toch te blijven. Ik wilde dat bord niet dragen en daar bleef ik bij. Geen schijn van kans zei ik, dat ik dat ding om mijn nek doe.
Ik maakte er de kerst en het nieuwe jaar mee. En in februari vierde ik mijn achttiende verjaardag. Toen zat ik er acht maanden. De laatste maanden waren me zwaar gevallen. Niet vanwege het programma, want dat kende ik wel en ik was er aan gewend geraakt. Ik werd onrustig, ik had het gevoel niets meer te kunnen halen. Nu ben ik niet van alleen halen, ik geef ook veel, maar ik wou niet meer, ik was er klaar mee.
Ik was bevriend geraakt met een Molukse jongen die er ook zat. Ook hij zag het niet meer zitten. Dan weet je wel hoe dat dan gaat, je brengt elkaar het hoofd op hol.
Een paar maanden eerder was de gangmaker van toen er met de kluis met achtduizend gulden vandoor gegaan. Hij was verantwoordelijk voor de boodschappen en had de sleutel van de kluis. Daar werden onze paspoorten en persoonlijke spullen ook in bewaard. Alles had hij meegenomen. Een paar weken later was hij terug. Hij kreeg een lange werkstraf met een leerervaring, die bestond uit een geld ketting van papier.
Waarom vertel ik dit? Het stoorde me. Je hebt een verantwoordelijke job en je gaat er vandoor met de kluis waarvan de commune afhankelijk is. Het waren ook mijn spullen, mijn paspoort, dus dat maakte het persoonlijk.
Op een morgen ergens eind februari zei ik, ik ga weg. Ik wil mijn spullen en ik ga weg. Die spullen werden dus een probleem, want die konden ze mij niet geven, die waren immers gestolen en ze hadden nog niet geregeld dat er een nieuw paspoort was. Dat was balen. Ook de Molukse jongen liep die ochtend weg en ik dacht nu ga ik ook.
 
Ik zocht een aanleiding en hij gaf me die. Dat was niet eerlijk natuurlijk, maar op dat moment maakte het mij niet uit dat ik hem als excuus opvoerde. Mijn besluit stond vast. Ik ging en liep vervolgens naar Groningen met de spullen die ik wel had. In Groningen aangekomen dacht ik voorlopig gewoon naar mijn moeder te kunnen. Die gaf niet thuis, je zoekt het zelf maar uit. Een aantal van mijn vrienden zaten in een kraakpand in de Boteringestraat de bank genaamd. Daar kon ik terecht.
Maar ik had natuurlijk ook nog te maken met de officier van justitie die mij min of meer, in mijn toenmalige ogen, gedwongen had naar de BWS te gaan. Uiteindelijk moest ik bij hem op het matje komen. Hij was uiterst tevreden met mijn verblijf in de BWS geweest. Acht maanden had ik het er volgehouden, dat had hij niet verwacht, zei hij.  Ik kreeg nog een jaar voorwaardelijk opgelegd en ik kon gaan.
Hij kon niet weten dat het mij destijds niet had geholpen. Ik wist nog niet te rijmen wat ik er nu daadwerkelijk van opgestoken had. Ik was nog geen twee dagen in Groningen en trok al weer op met mijn makers en zat alweer in het gebruik. Ik zat vol met weerstanden die ik er tijdens mijn verblijf in de BWS niet uit kon krijgen, en dan heeft een behandeling geen zin.

Het Kric (1977)

Leeuwarden, diep in de 70-er jaren. Een groep langharige jongeren dwingt de gemeente een plek af. Een plek voor jongeren, waar vooral veel muziek gemaakt zal worden. In de Schoolstraat in Leeuwarden, achter de Harmonie, opent jongerencentrum Hippopotames in 1975 haar deuren. Hippo in de volksmond. Al snel bleek dat veel jongeren aan de drugs waren en hierdoor in crisis geraakten. Ze konden dan nergens heen, want de ‘gevestigde instellingen’ waren niet erg populair bij jongeren. Of niet goed toegankelijk.

Men wilde een laagdrempelig crisiscentrum, liefst 24 uur bereikbaar, vooral voor jongeren met drugsproblemen. Er werd contact gezocht met de Agogische Academie Friesland (A.A.F), de sociale academie, die tot ver in de tachtiger jaren bleef bestaan en lange tijd een supersoft geitenwollen sokken imago had.

En ja hoor, de A.A.F kwam over de de brug. Of liever gezegd, de studenten.
In de Leeuwarder Courant van 26 februari 1977 werd de oprichting van het Kric gemeld. Het Krisis- en informatiecentrum, waar velen het vak geleerd hebben, zo ook ik. Maar dat  was later. In 1977 stonden Fred Snijders en Foeke van der Woude in de krant, met foto,en legden uit dat het Kric voorlopig beperkt open zou zijn, met vrijwilligers, wiens belangrijkste taak was het opvangen en doorverwijzen naar andere instanties.Om de bereikbaarheid toch redelijk te laten zijn, werd de etage boven de huiskamer van het Kric verhuurd aan een vrijwilliger die daar woonde en in noodgevallen wist wie hij kon bereiken. Subsidie werd niet aangevraagd. Je mocht eens afhankelijk worden van de eisen van de subsidieverstrekker.

Er kon niet overnacht worden bij het Kric. Wel kon iedereen langskomen in de huiskamer, ‘ook als men niet geflipt was’.

Na 4 maanden berichtte de Leeuwarder Courant, dat er meer vrijwilligers nodig waren. Er waren toen al 60 tot 70 ‘jeugdige bezoekers’  langs geweest op de momenten dat het Kric open was: de hele donderdag en zondag van 12 tot 21 uur. Fred Snijders is ook hier aan het woord en meldt onder anderen, dat het Kric aan straathoekwerk zal gaan doen om actief jongeren te bereiken. Grappig detail is, dat één van de latere voortrekkers van het Straathoekwerk op de Weaze, socioloog Eddie de Jong, toen al in het bestuur van het Kric zat. Leeuwarden was klein in die jaren en de scene al helemaal. Jongeren en drugsgebruik was in de scene bijna synoniem. Fred en Foeke heb ik, in 2013, gegoogeld. Helaas zonder resultaat.

De krant verhaalt, hoe het gekomen is dat er in 1979 wel overnacht kon worden in het Kric. Hippo had vanaf 1976 een zogenaamde Sleep In, voor rondtrekkende jongeren in Europa. Dat was in de 70-er jaren heel hip om te doen. Het waren immers ook de tijden van de Magic Bus; voor een prikje zat je in een ander land.
In 1979 had het Kric blijkbaar haar ruimte aangeboden om de Sleep In te huisvesten. Was het zo dat ze, wellicht na een verbouwing door Hippo, de slaapzalen na het seizoen in hoopten te pikken voor crisisbedden? En waar vingen ze hun klanten op als hun huiskamer vol bedden stond?

Bron: Leeuwarder Courant 30-06-1979

Helaas, op 1 december 1979 slecht nieuws; het Kric moest uit haar pand aan de Schoolstraat, omdat Hippo die ruimte zelf wilde gaan gebruiken. In de krant wordt nu gesproken over de (in latere jaren nog steeds gebruikte) horizontale structuur van besturen binnen het Kric. Iedereen had even veel te zeggen. Resultaat was, dat de buitenwereld niet altijd wist wie aan te spreken was en dat was dan weer lastig voor onderhandelingen met de gemeente over subsidie. Die er in 1979 nog steeds niet was.
De leden, toen 30 in getal, betaalden contributie aan de vereniging Kric. Telefoontjes, koffie en thee werden ook door de leden zelf betaald. Dat kon toen nog. Idealisme en strijdbaarheid vierden nog hoogtij. Ook in de doelstelling van het Kric; er werd niet meer gesproken over het opvangen van jongeren, maar over ‘ hulp te verlenen aan hen die niet terecht willen of kunnen bij bestaande en erkende hulpverleningsorganisaties’.                                                                                                            
Er waren 7 vrijwillige hulpverleners aanwezig die ‘telefonies altijd bereikbaar waren’ en geen loze taal spraken als ze het hadden over het benaderen van hulpvragers als mensen, en een thuisidee te willen geven.

Ruerd Swierstra en Johan van Oyen, hulpverleners van het Kric en woningdelend in Leeuwarden, hadden zelf een probleemgeval in huis genomen. Hulpverleners overnachtten ook wel eens in het pand aan de Schoolstraat om een klant die het nodig had, bij te kunnen staan.
Misschien had Hippo dus inderdaad wat stapelbedden laten staan.

Oh 70-er jaren. Toen het nog niet ging over productie, over of een voorziening bedrijfsmatig uit kon, en het niet raar was als je een mens met problemen mee naar huis nam. En dat die klant dan ook niet op de gedachte kwam, je aan te klagen vanwege machtsmisbruik of iets dergelijks. Er waren toen trouwens ook helemaal geen loketten of procedures waar je die klachten kwijt kon volgens mij. Ik denk dat dat soort klachten domweg nog niet bestonden.
Wat een wereld van verschil met 2013.

Maar goed, ze moesten eruit per 1 januari 1980.
Pas in 1981 verhuisde het Kric naar een pand aan de Uniabuurt, waar ik 3 jaar later zou komen werken. Maar dat wist ik nog niet in 1981.

(Wordt vervolgd)

De BreegWeeStee (2)

De commune wordt, nog steeds, gevormd door de bewoners. Als er een nieuwe bewoner bijkomt wordt de gehele commune bijeen geroepen. Je wordt dan voorgesteld door je oudere broer of zus en andersom begroet de commune jou en verwelkomt je in hun midden. De woonkamer is de centrale ruimte waar iedereen bijeen komt als er een nieuweling komt of als er andere belangrijke zaken te bespreken zijn. Calamiteiten bijvoorbeeld. Het komt geregeld voor dat iemand weg wil. Hij of zij trekt het niet meer. Of als er iets anders aan de hand is, dat niet zomaar buiten de commune om kan worden opgelost.

Terwijl ik werd voorgesteld en begroet keek ik eens om me heen. Ik zag mensen in overall zitten en ik zag mensen in hun eigen kleding. Ook zag ik mensen met rare dingen of borden om hun nek en aan hun kleding hangen.
Dat waren leerervaringen pikte ik op. Met een leerervaring werd iemand dagelijks geconfronteerd met zijn/haar eigen gedrag of houding. De borden waren soms erg groot en hingen als een juk om je nek zo zwaar. Hoe groter de leerervaring des te hardnekkiger het gedrag of houding was van de persoon die de leerervaring droeg. Op het bord stond dan een tekst geschreven of een creatieve uiting voor de persoon die het droeg. Hij of zij moest aan de hand van zijn leerervaring iets gaan doen met de aanwijzing. Hij/zij kan hierop voortdurend worden aangesproken door de andere bewoners.

Buiten dat ik een oudere broer had gekregen, Nico, een aardige vent trouwens, werd ik ingedeeld in één van de projecten. Het huishoudproject. Er waren verschillende projecten waarin je terecht kon komen. De administratie, een tuinproject, het houtbewerkingsproject, het keukenproject en het huishoudproject. De hiërarchie zat hem in de functies die mensen bekleedden. Zo was en is er nog steeds de gangmaker. Deze stuurt iedereen aan. Dan heb je de projectleiders en de assistent projectleiders en als laatste de werkers. De staf hield zich zoveel mogelijk afzijdig, zodat de commune werd gerund door de bewoners zelf. Alles werd zoveel mogelijk afgestemd op het leven buiten, waar je ook te maken hebt met een baas en projectleiders en alles wat daaraan verbonden is. Op die manier leerde je omgaan met het krijgen van een opdracht of als je moest leren opdrachten te geven, het geven daarvan.

Het leven in een commune leverde irritaties op, je kunt het ten slotte niet met iedereen vinden. Maar je kon mensen aanspreken op hun gedrag, dit deed je niet zomaar, dat deed je in een encounter. Daarvoor moest je briefjes in de box doen en drie keer in de week kreeg je de mogelijkheid die persoon te confronteren in een encounter. Dat vergde geduld en beheersing. Buiten ben je gewend dat je onmiddellijk reageert, verbaal of zelfs fysiek.  Maar hier moest je leren je frustratie ten opzichte van de ander in bedwang te houden en weer op te roepen tijdens de encounter. Dat leverde mooie momenten op. Je ging flink tegen elkaar tekeer en uiteindelijk moet je er met elkaar uitkomen.

Daarbij was de BWS een therapeutische kliniek in die jaren. Mensen die verslaafd zijn zitten vast in hun eigen patronen. Om die te doorbreken werden er therapieën ingezet. Dat waren in die tijd meditaties die door Bhagwan Sri Rjaneesh waren bedacht. Hij was de toenmalige goeroe van de Bhagwan beweging in India die rondliepen in oranje kledij. Die meditaties verschilden van bijvoorbeeld een Zen meditatie tot een Who meditatie, waarin je lichamelijk afgemat werd. Hiermee probeerden ze de gevoelens die je normaal niet kon uiten toch naar boven te krijgen. De meditatie verschilde in de duur ervan. Sommige meditaties duurden een paar uur, maar ze konden ook zo maar drie dagen achtereen plaatsvinden.

De eerste paar weken van mijn verblijf op de BWS verliepen redelijk. Ik raakte gewend aan al die voor mij rare dingen. Ondanks mijn 17 jaar, vertoonde ik volwassen gedrag. Daarnaast had ik een negatief zelfbeeld ontwikkeld. Daar moest dus iets aan veranderd worden. Naar vier of vijf weken kreeg ik ook mijn eerste leerervaring.
Om mijn negatief zelfbeeld te veranderen kreeg ik de leerervaring ik ben Jos en ik ben oké’. Over elke drempel dat ik kwam moest ik roepen ik ben Jos en ik ben oké’. In het begin vond ik het natuurlijk maar niets, maar ik wende ook hieraan en maakte er een spelletje van, door dit zo hard mogelijk te schreeuwen.

Na twee maanden kreeg ik mijn kleren terug. Ik was blij, want ik was geen groentje meer, al was ik er nog lang niet. Ook kreeg ik een nieuwe functie op de administratie, iets wat ik geweldig vond. Ik leerde typen en verslagen maken. Ik vond dat werk zo leuk dat ik tot midden in de nacht nog aan het typen was.

Maar de dag was ook gekomen dat ik me moest gedragen als een adolescent. Ik was nog niet volwassen en had natuurlijk mijn pubertijd niet optimaal doorleefd. Daar moest wat aan gebeuren. Ik moest me ernaar gaan gedragen. Dat was niet tegen dovemans oren gezegd. Ik zette vanaf dat moment de boel op zijn kop. Maar natuurlijk op een foute manier. Ik was grenzeloos en de grappen en grollen waren niet altijd even leuk. Dus de boodschap kwam niet over.
Ik kwam door mijn acties in de wasteil terecht. Een strafmaatregel. Die je kwam te staan op, als eerste op moeten staan, de tafels dekken en afruimen. Afwassen en wcs schoonmaken. Dat lijkt niet veel voor te stellen, maar als je om zes uur uit je bed moet en er pas laat weer in komt valt dat tegen, daarbij moeten al die huishoudelijke klusjes op tijd afgeleverd worden. En daar bedoel ik mee dat je slechts een aantal minuten krijgt om een afwas van dertig personen klaar te hebben. Het is dus een beetje beulen. Nu kan je daar mee spelen, maar toch. Dat vroege opstaan was het probleem ook niet, want dat deed je toch al om half zeven. Om kwart voor zeven stond je een kwartier achter het huis te springen als ochtend gymnastiek. Daarna ging je snel douchen en dan ontbijten. Je bed moest wel goed opgemaakt zijn, glad gestreken lakens en dekens. Net als in militaire dienst zal ik maar zeggen, hoewel ik daar niet heb ingezeten. Daarna volgde de arbeid.

Na een maand of vier toen ik mijn privileges had ontvangen had ik nog steeds niet geleerd om me als een puber te gedragen. Ik vond het ook niet nodig, ik ben wie ik ben, zei ik. Ik was nu eenmaal vroeg volwassen door het leven wat ik van huis al had gehad. Daar werd geen genoegen mee genomen. Ik moest ook maar een bord om mijn nek. Eén van een meter bij een meter. Met de tekst puber en wat dan nog.

Ik weigerde om het bord te dragen. Ik voelde mij niet aangesproken en had geen zin om met een dergelijk ding om mijn nek te lopen. Ik kon er niet onderuit zeiden ze. Ja, dan zit er niets anders op dan……afscheid van elkaar te nemen, zei ik. Dan ga ik weg. Maar dat werd ook niet geaccepteerd. Het werd wederom de wasteil waar ik in terecht kwam, wegens het weigeren van een opdracht zal ik maar zeggen.


(wordt vervolgd)