|
l p hfd bev Gr
|
l p hfd bevRijk
|
inw. Gr
|
1916
|
9,38
|
4,73
|
84.448
|
1917
|
8,86
|
4,95
|
86.287
|
1918
|
5.15
|
3,21
|
87.063
|
|
l p hfd bev Gr
|
l p hfd bevRijk
|
inw. Gr
|
1916
|
9,38
|
4,73
|
84.448
|
1917
|
8,86
|
4,95
|
86.287
|
1918
|
5.15
|
3,21
|
87.063
|
De tijden van oorlog, van mobilisatie en van groote misdadigheid zijn weliswaar voorbij; de samenleving – zou men willen zeggen – is tot rust gekomen. Toch is het er verre van af, dat de vooroorlogsche tijden, waarin jaar op jaar zoowel het drankgebruik als de misdadigheid dalende cijfers gaven, zijn teruggekeerd. Noch altijd immers verkeert de maatschappij in een toestand van crisis, die een noodlottigen invloed op de bevolking uitoefent. En nog altijd zijn er factoren in overvloed aanwezig, ook in het gebied van ons Bureau, die in eenig opzicht tot drankmisbruik en tot misdadigheid leiden. Enkele factoren, de groote geldruimte, de uitvoerverboden, de militaire uitzonderingstoestanden en ook de vluchtelingenstroom zijn weliswaar zo goed als uitgeschakeld, maar de algemeene demoralisering, de wankelmoedigheid, de onverschilligheid voor ideële zaken, alsook de materieele nooden teweeggebracht door werkeloosheid, financiëele debacles e.d. zijn van zoo ernstigen aard, dat het wel zeer te onpas zou zijn, als men nu de Reclassering niet gaf, datgene wat haar rechtens toekomt : de volledige geldelijke en zedelijke steun van overheid en politiek.
Kom hier eens om in een jaarverslag van een huidige organisatie voor verslavingszorg of reclassering. Dergelijke analyses tref je daar niet meer in aan. De secretaris van het Winschoter Consultatiebureau voor Drankzuchtigen tevens Reclasseringsbureau scheef dit in zijn jaarverslag over 1921.
Op mijn speurtocht in de archieven van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam en bij het Groningse archief trof ik twee jaarverslagen aan over een bureau in Winschoten dat je, net als veel toenmalige bureau’s elders, kunt beschouwen als een voorloper van wat later bekend werd als CAD (Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs). Ik heb nooit geweten dat er zo’n organisatie in Winschoten is geweest. Ook Jaap van der Stel vermeldt het niet in zijn boek over de geschiedenis van de Nederlandse alcoholzorg. In het tweede jaarverslag gaat het over de jaren 1921 en 1922 en in het derde jaarverslag over de jaren 1922 tot 1924. Meer jaarverslagen heb ik niet kunnen vinden. Om de geschiedenis van dit Winschoter bureau goed in kaart te brengen zou ik natuurlijk graag over meer informatie beschikken.
Het Bureau in Winschoten is in 1917 begonnen blijkt uit een in het derde jaarverslag opgenomen statistiek. In 1917 waren er 24 behandelde gevallen en in 1924 tot juni 39. Ze komen van Termunten tot Vlagtwedde en van Hoogezand tot Nieuweschans. Opvallend is dat er geen mensen komen uit Stadskanaal, Musselkanaal en Ter Apel; deze plaatsen behoorden kennelijk niet tot het toenmalige arrondissement Winschoten.
In 1922 werden 102 gevallen in behandeling genomen. Daarvan kwamen 18 uit eigen beweging, 1 werd gezonden door kennissen en 19 door de familie. Het verslag bevat een lange lijst met vertegenwoordigers per gemeente in het arrondissement. Deze verwezen in 1922 13 gevallen. De directeur van het Huis van Bewaring te Winschoten maar liefst 23.
Van de 102 gevallen waren er 71 reclasseringsgevallen en 31 drankzuchtigen. Voor 60 van de 71 reclasseringsgevallen dreigde een vonnis wegens een misdrijf, in meerderheid wegens diefstal of mishandeling.
Met de 102 gevallen werden de volgende resultaten bereikt. Daar werd netjes bij vermeld op dit oogenblik.
Gelukt |
30 |
29% |
Voorlopig gelukt |
18 |
18% |
Thans nog ingesloten, onbekend of niet verder behandeld |
32 |
31% |
Mislukt |
22 |
22% |
Voorwaar geen slecht resultaat. Cijfers zeggen wel wat, maar voorbeelden spreken meer.
De enige effectieve maatregel is geheelonthouding. Daarvoor is ondersteuning van andere geheelonthouders nodig en moet men ook zelf gaan bijdragen aan de onthouding van anderen. Weken, maanden, soms jaren hebben ze de drank met afkeer verwenscht, vervloekt, omdat ze overtuigd waren dat het de drank was waarvoor ze al dien tijd moesten doorbrengen in een cel, doch ook bij de beste voornemens is terugslag voorgekomen. Het is onmogelijk voor die ongelukkigen dat zij matig kunnen drinken. Voor hen is noodzakelijk geheelonthouder te zijn en zo veel mogelijk in geheelonthouderskringen te worden opgenomen en in de voorste geleden te worden geplaatst, om een werkzaam aandeel te nemen in de drankstrijd.
Dat besef dat de inzet voor onthouding na de behandeling onverminderd door moet gaan en dat de alcoholist daarbij de steun van lotgenoten hard nodig heeft lijkt in de loop der tijden verloren te zijn gegaan. De moderne hulpverleners brengen hun cliënten maar hoogst zelden in contact met zelfhulpgroepen. En deze zijn er in Nederland dan ook veel minder aanwezig dan in de meeste andere landen.
Het aantal veroordelingen voor openbare dronkenschap neemt gedurende WO I af, zowel in het arrondissement Winschoten als in de rest van Nederland. In 1919 is er weer een toename, maar blijven de aantallen wel lager dan voor de oorlog. In 1920 is er een explosieve toename van bijna 100% ten opzichte van het voorgaande jaar. In al deze jaren zijn de cijfers voor het arrondissement Winschoten hoger dan voor Nederland. Het grootste verschil is er in 1920: in Nederland 4,80 veroordelingen per 1.000 inwoners en in het arrondissement Winschoten 6,12.
Tot slot beslist niet onbelangrijk. Voorkom dat kinderen al vroeg het pad op gaan van alcoholisme. Ook hier hield het Winschoter bureau zich mee bezig. In één van de jaarverslagen trof ik deze opvoedkundige flyer aan.
Men wilde een laagdrempelig crisiscentrum, liefst 24 uur bereikbaar, vooral voor jongeren met drugsproblemen. Er werd contact gezocht met de Agogische Academie Friesland (A.A.F), de sociale academie, die tot ver in de tachtiger jaren bleef bestaan en lange tijd een supersoft geitenwollen sokken imago had.
En ja hoor, de A.A.F kwam over de de brug. Of liever gezegd, de studenten.
In de Leeuwarder Courant van 26 februari 1977 werd de oprichting van het Kric gemeld. Het Krisis- en informatiecentrum, waar velen het vak geleerd hebben, zo ook ik. Maar dat was later. In 1977 stonden Fred Snijders en Foeke van der Woude in de krant, met foto,en legden uit dat het Kric voorlopig beperkt open zou zijn, met vrijwilligers, wiens belangrijkste taak was het opvangen en doorverwijzen naar andere instanties.Om de bereikbaarheid toch redelijk te laten zijn, werd de etage boven de huiskamer van het Kric verhuurd aan een vrijwilliger die daar woonde en in noodgevallen wist wie hij kon bereiken. Subsidie werd niet aangevraagd. Je mocht eens afhankelijk worden van de eisen van de subsidieverstrekker.
Er kon niet overnacht worden bij het Kric. Wel kon iedereen langskomen in de huiskamer, ‘ook als men niet geflipt was’.
Na 4 maanden berichtte de Leeuwarder Courant, dat er meer vrijwilligers nodig waren. Er waren toen al 60 tot 70 ‘jeugdige bezoekers’ langs geweest op de momenten dat het Kric open was: de hele donderdag en zondag van 12 tot 21 uur. Fred Snijders is ook hier aan het woord en meldt onder anderen, dat het Kric aan straathoekwerk zal gaan doen om actief jongeren te bereiken. Grappig detail is, dat één van de latere voortrekkers van het Straathoekwerk op de Weaze, socioloog Eddie de Jong, toen al in het bestuur van het Kric zat. Leeuwarden was klein in die jaren en de scene al helemaal. Jongeren en drugsgebruik was in de scene bijna synoniem. Fred en Foeke heb ik, in 2013, gegoogeld. Helaas zonder resultaat.
De krant verhaalt, hoe het gekomen is dat er in 1979 wel overnacht kon worden in het Kric. Hippo had vanaf 1976 een zogenaamde Sleep In, voor rondtrekkende jongeren in Europa. Dat was in de 70-er jaren heel hip om te doen. Het waren immers ook de tijden van de Magic Bus; voor een prikje zat je in een ander land.
In 1979 had het Kric blijkbaar haar ruimte aangeboden om de Sleep In te huisvesten. Was het zo dat ze, wellicht na een verbouwing door Hippo, de slaapzalen na het seizoen in hoopten te pikken voor crisisbedden? En waar vingen ze hun klanten op als hun huiskamer vol bedden stond?
Bron: Leeuwarder Courant 30-06-1979 |
Helaas, op 1 december 1979 slecht nieuws; het Kric moest uit haar pand aan de Schoolstraat, omdat Hippo die ruimte zelf wilde gaan gebruiken. In de krant wordt nu gesproken over de (in latere jaren nog steeds gebruikte) horizontale structuur van besturen binnen het Kric. Iedereen had even veel te zeggen. Resultaat was, dat de buitenwereld niet altijd wist wie aan te spreken was en dat was dan weer lastig voor onderhandelingen met de gemeente over subsidie. Die er in 1979 nog steeds niet was.
De leden, toen 30 in getal, betaalden contributie aan de vereniging Kric. Telefoontjes, koffie en thee werden ook door de leden zelf betaald. Dat kon toen nog. Idealisme en strijdbaarheid vierden nog hoogtij. Ook in de doelstelling van het Kric; er werd niet meer gesproken over het opvangen van jongeren, maar over ‘ hulp te verlenen aan hen die niet terecht willen of kunnen bij bestaande en erkende hulpverleningsorganisaties’.
Er waren 7 vrijwillige hulpverleners aanwezig die ‘telefonies altijd bereikbaar waren’ en geen loze taal spraken als ze het hadden over het benaderen van hulpvragers als mensen, en een thuisidee te willen geven.
Ruerd Swierstra en Johan van Oyen, hulpverleners van het Kric en woningdelend in Leeuwarden, hadden zelf een probleemgeval in huis genomen. Hulpverleners overnachtten ook wel eens in het pand aan de Schoolstraat om een klant die het nodig had, bij te kunnen staan.
Misschien had Hippo dus inderdaad wat stapelbedden laten staan.
Oh 70-er jaren. Toen het nog niet ging over productie, over of een voorziening bedrijfsmatig uit kon, en het niet raar was als je een mens met problemen mee naar huis nam. En dat die klant dan ook niet op de gedachte kwam, je aan te klagen vanwege machtsmisbruik of iets dergelijks. Er waren toen trouwens ook helemaal geen loketten of procedures waar je die klachten kwijt kon volgens mij. Ik denk dat dat soort klachten domweg nog niet bestonden.
Wat een wereld van verschil met 2013.
Maar goed, ze moesten eruit per 1 januari 1980.
Pas in 1981 verhuisde het Kric naar een pand aan de Uniabuurt, waar ik 3 jaar later zou komen werken. Maar dat wist ik nog niet in 1981.
(Wordt vervolgd)
De commune wordt, nog steeds, gevormd door de bewoners. Als er een nieuwe bewoner bijkomt wordt de gehele commune bijeen geroepen. Je wordt dan voorgesteld door je oudere broer of zus en andersom begroet de commune jou en verwelkomt je in hun midden. De woonkamer is de centrale ruimte waar iedereen bijeen komt als er een nieuweling komt of als er andere belangrijke zaken te bespreken zijn. Calamiteiten bijvoorbeeld. Het komt geregeld voor dat iemand weg wil. Hij of zij trekt het niet meer. Of als er iets anders aan de hand is, dat niet zomaar buiten de commune om kan worden opgelost.
Terwijl ik werd voorgesteld en begroet keek ik eens om me heen. Ik zag mensen in overall zitten en ik zag mensen in hun eigen kleding. Ook zag ik mensen met rare dingen of borden om hun nek en aan hun kleding hangen.
Dat waren leerervaringen pikte ik op. Met een leerervaring werd iemand dagelijks geconfronteerd met zijn/haar eigen gedrag of houding. De borden waren soms erg groot en hingen als een juk om je nek zo zwaar. Hoe groter de leerervaring des te hardnekkiger het gedrag of houding was van de persoon die de leerervaring droeg. Op het bord stond dan een tekst geschreven of een creatieve uiting voor de persoon die het droeg. Hij of zij moest aan de hand van zijn leerervaring iets gaan doen met de aanwijzing. Hij/zij kan hierop voortdurend worden aangesproken door de andere bewoners.
Buiten dat ik een oudere broer had gekregen, Nico, een aardige vent trouwens, werd ik ingedeeld in één van de projecten. Het huishoudproject. Er waren verschillende projecten waarin je terecht kon komen. De administratie, een tuinproject, het houtbewerkingsproject, het keukenproject en het huishoudproject. De hiërarchie zat hem in de functies die mensen bekleedden. Zo was en is er nog steeds de gangmaker. Deze stuurt iedereen aan. Dan heb je de projectleiders en de assistent projectleiders en als laatste de werkers. De staf hield zich zoveel mogelijk afzijdig, zodat de commune werd gerund door de bewoners zelf. Alles werd zoveel mogelijk afgestemd op het leven buiten, waar je ook te maken hebt met een baas en projectleiders en alles wat daaraan verbonden is. Op die manier leerde je omgaan met het krijgen van een opdracht of als je moest leren opdrachten te geven, het geven daarvan.
Het leven in een commune leverde irritaties op, je kunt het ten slotte niet met iedereen vinden. Maar je kon mensen aanspreken op hun gedrag, dit deed je niet zomaar, dat deed je in een encounter. Daarvoor moest je briefjes in de box doen en drie keer in de week kreeg je de mogelijkheid die persoon te confronteren in een encounter. Dat vergde geduld en beheersing. Buiten ben je gewend dat je onmiddellijk reageert, verbaal of zelfs fysiek. Maar hier moest je leren je frustratie ten opzichte van de ander in bedwang te houden en weer op te roepen tijdens de encounter. Dat leverde mooie momenten op. Je ging flink tegen elkaar tekeer en uiteindelijk moet je er met elkaar uitkomen.
Daarbij was de BWS een therapeutische kliniek in die jaren. Mensen die verslaafd zijn zitten vast in hun eigen patronen. Om die te doorbreken werden er therapieën ingezet. Dat waren in die tijd meditaties die door Bhagwan Sri Rjaneesh waren bedacht. Hij was de toenmalige goeroe van de Bhagwan beweging in India die rondliepen in oranje kledij. Die meditaties verschilden van bijvoorbeeld een Zen meditatie tot een Who meditatie, waarin je lichamelijk afgemat werd. Hiermee probeerden ze de gevoelens die je normaal niet kon uiten toch naar boven te krijgen. De meditatie verschilde in de duur ervan. Sommige meditaties duurden een paar uur, maar ze konden ook zo maar drie dagen achtereen plaatsvinden.
De eerste paar weken van mijn verblijf op de BWS verliepen redelijk. Ik raakte gewend aan al die voor mij rare dingen. Ondanks mijn 17 jaar, vertoonde ik volwassen gedrag. Daarnaast had ik een negatief zelfbeeld ontwikkeld. Daar moest dus iets aan veranderd worden. Naar vier of vijf weken kreeg ik ook mijn eerste leerervaring.
Om mijn negatief zelfbeeld te veranderen kreeg ik de leerervaring ‘ik ben Jos en ik ben oké’. Over elke drempel dat ik kwam moest ik roepen ‘ik ben Jos en ik ben oké’. In het begin vond ik het natuurlijk maar niets, maar ik wende ook hieraan en maakte er een spelletje van, door dit zo hard mogelijk te schreeuwen.
Na twee maanden kreeg ik mijn kleren terug. Ik was blij, want ik was geen groentje meer, al was ik er nog lang niet. Ook kreeg ik een nieuwe functie op de administratie, iets wat ik geweldig vond. Ik leerde typen en verslagen maken. Ik vond dat werk zo leuk dat ik tot midden in de nacht nog aan het typen was.
Maar de dag was ook gekomen dat ik me moest gedragen als een adolescent. Ik was nog niet volwassen en had natuurlijk mijn pubertijd niet optimaal doorleefd. Daar moest wat aan gebeuren. Ik moest me ernaar gaan gedragen. Dat was niet tegen dovemans oren gezegd. Ik zette vanaf dat moment de boel op zijn kop. Maar natuurlijk op een foute manier. Ik was grenzeloos en de grappen en grollen waren niet altijd even leuk. Dus de boodschap kwam niet over.
Ik kwam door mijn acties in de wasteil terecht. Een strafmaatregel. Die je kwam te staan op, als eerste op moeten staan, de tafels dekken en afruimen. Afwassen en wc’s schoonmaken. Dat lijkt niet veel voor te stellen, maar als je om zes uur uit je bed moet en er pas laat weer in komt valt dat tegen, daarbij moeten al die huishoudelijke klusjes op tijd afgeleverd worden. En daar bedoel ik mee dat je slechts een aantal minuten krijgt om een afwas van dertig personen klaar te hebben. Het is dus een beetje beulen. Nu kan je daar mee spelen, maar toch. Dat vroege opstaan was het probleem ook niet, want dat deed je toch al om half zeven. Om kwart voor zeven stond je een kwartier achter het huis te springen als ochtend gymnastiek. Daarna ging je snel douchen en dan ontbijten. Je bed moest wel goed opgemaakt zijn, glad gestreken lakens en dekens. Net als in militaire dienst zal ik maar zeggen, hoewel ik daar niet heb ingezeten. Daarna volgde de arbeid.
Na een maand of vier toen ik mijn privileges had ontvangen had ik nog steeds niet geleerd om me als een puber te gedragen. Ik vond het ook niet nodig, ik ben wie ik ben, zei ik. Ik was nu eenmaal vroeg volwassen door het leven wat ik van huis al had gehad. Daar werd geen genoegen mee genomen. Ik moest ook maar een bord om mijn nek. Eén van een meter bij een meter. Met de tekst ‘puber en wat dan nog’.
(wordt vervolgd)