Author: Froukje

Bajeskampen

Bij deze term denkt u waarschijnlijk aan een gevangenis. Het heeft er inderdaad mee te maken, maar het is het beslist niet.

Zo’n 10 jaar lang zijn er weken georganiseerd met en voor mensen met veel detentie-ervaring, met weinig sociale contacten en weinig mogelijkheden er eens een paar dagen leuk uit te zijn. Dit is begonnen met een kampeer week in Glimmen in 1976.

Deze eerste kampeer week is een initiatief van de Bond Wets Overtreders (BWO), zo blijkt uit het opgemaakte verslag, en is gehouden van 23 t/m 28 augustus in de grote tuin van woongemeenschap de Kooijkamp in Glimmen. Mensen van de Kooijkamp en van de BWO werden door gevangenispredikant Wichert Hoekert bij elkaar gebracht om dit kamp te organiseren. De week bestaat uit werken en ontspannen. Als dank voor de gastvrijheid van de woongemeenschap wordt een waterleiding gegraven in hun tuin. We gaan zwemmen, zeilen, roeien, fietsen, houden kampvuren, praten met gasten en sluiten af met een evaluatie. Het is ook echt een kamp van de BWO: op 26 augustus zitten we allemaal
‘s middags om 5 uur voor de TV om te kijken naar het proces tegen Prins Bernhard over Lockheed. In de meningswisseling na afloop wordt het idee geopperd hem uit te nodigen lid te worden van de BWO.

Opmerkelijk is dat de voorbereidingsgroep besluit in principe geen harddrugverslaafden toe te laten, omdat ze zich onvoldoende deskundig acht eventueel daaruit voortkomende problematiek op te vangen. Dit besluit wordt niet strikt uitgevoerd en ik zie nog de beelden voor me van een afkickende verslaafde die kotsend in de brandende zon dapper door gaat met zijn graafwerkzaamheden. Ik heb hiervoor nog steeds diep respect!

We wisten toen nog niet dat we begonnen waren aan iets dat zo’n 10 jaar zou door gaan.

Heel opvallend is de opkomst van de harddrugproblematiek. Enkele alcoholisten keken in deze eerste kamp week erg neer op de paar aanwezige harddrugverslaafden. Tijdens het tweede bajeskamp was een deel van hen zelf harddrugverslaafde geworden en hadden we het bajeskamp wel kunnen afgelasten als we als regel hadden gesteld dat harddrug-verslaafden niet mee zouden kunnen.

In dit tweede bajeskamp is er een optreden van het Groningse vormingstheater “Werk in uitvoering”  onder leiding van Jos Thie met stukjes uit hun nieuwste productie “Jatwerk”.

Tot en met 1979 wordt het bajeskamp jaarlijks in Glimmen gehouden. Daarna verhuist het kamp naar het terrein van een andere relatie van Wichert Hoekert in het Drentse Aalden. Ook dat is weer een paradijselijk plekje. Het programma verandert en de samenstelling van de deelnemers eveneens.

Uit het verslag van 1980:
“Het laatste jaar legde de voorbereidingsgroep zich er rekenschap van af, dat in de nederlandse gevangenissen verhoudingsgewijs veel mensen zitten, die niet blank zijn. Op zich zegt dat nogal wat over ‘ons’ sociale- en rechtssysteem Op dit punt is veel te ondernemen. We wilden ons echter konsentreren op de meer dagelijkse ervaring van dubbele discriminatie (op grond van huidskleur/ras en op grond van het feit dat je gezeten hebt). “

Er komen ook Molukse en Surinaamse deelnemers en er zijn optredens van Molukse en Surinaamse bands en koren. Het verslag eindigt met de heroïsche fietstocht er naar toe: “Toelichting: Onder geestdriftige leiding van Wichtert Hoekert werd 25 kilometer omgereden door de fietsers terwijl het goot van de regen.”  En, met een keurig financieel overzicht. Er is door giften en bijdrages van de deelnemers ruim 6.000 gulden opgehaald en er blijft bijna 2500 gulden over.

Daarna heb ik in mijn archief nog de uitnodiging voor het 10debajeskamp in 1984. Eén van de ondertekenaars van de uitnodiging is Wichert Hoekert, die als enige alle kampen mede heeft georganiseerd.

Zou er na 1984 nog een bajeskamp zijn geweest? Jammer toch dat zo iets er nu niet meer is.

De BreegWeeStee (1)

Puber en wat dan nog?
BreegWeeStee o BreegWeeStee
Wat had ik er toch een moeite mee
Hiërarchie, structuur en de wasteil voor straf
Leerervaringen en encounters, ik stond paf



Het was juni/ juli 1980 toen ik uiteindelijk naar de BreegWeeStee ging. Ik zag er vreselijk tegen op. Met een busje vanuit de Beukema naar Eelde gebracht. Daar kwam ik aan op een boerderij gelijkende bestemming. Ik zag nog net geen koeien lopen in de omliggende weides, maar wel een grote hond. Cora heette ze, een prachtige zwarte New Foundlander.

Eenmaal binnen moest ik op een bankje plaatsnemen dat midden in een gangpad stond en waar je zicht had op de eetkamer. Even later werd ik opgehaald, of ik me even wilde douchen. Toen ik me gedoucht had kreeg ik een overall aangereikt om aan te trekken. Mijn kleren mocht ik afgeven want, die had ik voorlopig niet nodig werd er gezegd. Ik had wat mensen zien lopen in een overall, waarvan ik toen dacht, die zullen wel op de boerderij aan het werk zijn.

Ik was beland in de toen nog hiërarchisch therapeutische gemeenschap voor jongeren tot 24 jaar. Ik was toen 17 en een paar maanden jong. Op het moment van binnenkomst de jongste bewoner.

Nadat ik de overall had aangedaan werd ik terug gebracht naar het bankje. Daar moest ik nog een uurtje zitten. Toen werd ik wederom opgehaald en werd ik naar een ruimte gebracht waar vier mensen op een rij op kussens zaten. Tegenover hen lag een kussen waarop ik plaats mocht nemen. Ze stelden zich aan mij voor, het waren drie bewoners en een staflid.

Wat ik kwam doen, was de eerste vraag. Ik zou het niet weten, zei ik.
Wil je geen hulp? Nee, niet echt antwoordde ik.
Maar wat doe je hier dan? Ik ben hier omdat ik dat moet, zei ik.
Van wie dan, werd er gevraagd? Van de officier van justitie antwoordde ik. Ik kon kiezen, of hier naar toe of anderhalf jaar naar een jeugdgevangenis.
Waarom koos je er voor om hier te komen?  Omdat ik hier makkelijker kan weglopen, zei ik stoer.
En wat schiet je daarmee op, kreeg ik terug. Ja, feitelijk niets bedacht ik me, ik moet hier wel een poosje blijven natuurlijk.

Dus je hebt ons nodig, nou maak dat maar eens aan ons duidelijk. Je kunt beginnen door dit ook daadwerkelijk aan ons kenbaar te maken. Laat maar weten dat je onze hulp nodig bent. Overtuig ons maar.
Ik werd helemaal gek van die mensen, wat wilden ze nou met hun ‘maak het ons maar duidelijk’.

Het was de bedoeling dat ik daadwerkelijk om hulp ging schreeuwen. Schreeuw het er maar uit werd er gezegd. Maar dat had op mij geen effect.
Ik ben niet iemand die om hulp vraagt, laat staan schreeuwt. Na nog een paar keer aandringen van hun kant, zei ik, breng mij maar weer terug naar Groningen, ik kan dit niet. Toen werd er overlegd. Even later kwamen de vier terug en zeiden, we begrijpen dat dit moeilijk voor je is en hebben daarom besloten… dat je toch mag blijven. Eén van de vier mensen was Nico, hij zou mijn oudere broer worden. Een oudere broer maakt je wegwijs binnen de commune en is er voor je als je het even niet meer ziet zitten.

Als je zo binnenkomt dan denk je, waar ben ik in beland. Ondanks dat de sfeer gemoedelijk was, voelde ik me lang niet op mijn gemak met mijn boerenoverall aan. Ik had natuurlijk wel wat gehoord tijdens de introductie die je moet lopen voor je hier naar toe kwam, maar om het zo mee te maken is toch iets anders. De eerste twee maanden van je verblijf op de BWS liep je in een overall. Als je het goed had gedaan kreeg je na twee maanden je eigen kleren terug. Na vier maanden kreeg je de rest van je spullen terug, zoals je sieraden als je die al had, maar het idee dat je een stukje meer vrijheid kreeg was voldoende. Je had iets om naar toe te werken zeg maar.


(wordt vervolgd)

De avonturen van Sprits, Jezus en vele anderen

Rond het midden van de jaren 70 van de vorige eeuw kwam het heroïnegebruik op in Groningen. Aan het eind van die 70-er jaren was er een groep van zo’n 250 heroïnegebruikers bekend bij het Groningse Straathoekwerk. Deze groep kende elkaar grotendeels onderling en was veel in de binnenstad te vinden. Daar hadden de straathoekwerkers contact met hen. Er  bewoog zich ook een vrijwilliger in diezelfde wereld. Ook hij kende die wereld van binnen uit.

Zo veel jaar later durf ik te stellen dat we toen geen verstand hadden van verslaving, maar des temeer van de leefwereld van heroïneverslaafden. Dat laatste vond zijn weerslag in een geestig realistisch boekwerkje van de eerder genoemde vrijwilliger, Pieter Honhoff met illustraties van zijn vriendin Marijke. Het boekje heeft een even merkwaardige titel als inhoud: ,,&. (berichten van de zelfkant). Het geeft een beeld van hoe het toeging in de heroïnescene tegen de achtergrond van die tijd.

“Sprits zet zijn fiets op de gewone plek in de Razerpassage & gaat te voet door de Poelstraat naar de Spaanse Griep, een gebruind café van waaruit hij graag door het raam de straat in de gaten houdt. Onderweg voelt hij snel z’n gulp, waar hij in een Malboror-pakje z’n pakjes heroïne bewaart. Later op de dag raakt de dieler de tel meestal kwijt, maar zijn zaken gaan altijd nog goed. Hij komt de Griep binnen & ziet meteen enkele bekenden.

& wie er verder deze ochtend zijn. Alkoholoos in de ban van hun absorptie, een paar spijbelende studenten & een beeldhouwer die ook al aangeschoten is. “ (p 12)

“Jezus heeft achter in de Spaanse Griep een rijksdaalder gebietst, van een meisje dat de doorzichtige branie van de charmante kaalkop wel zag zitten, ze betaalde ook nog een kop koffie & bewonderde z’n samoerai-jasje, & toen moest ze weg….Overeind en nauwgezet gaat hij naar de achterdeur van de kroeg, & via een houten trap in het Eeltsteegje raakt hij in het toilet van de Griep.

Uit de boordzoom van zijn kraag haalt hij het pakje heroïne, z’n spuit & z’n lepeltje zitten los in z’n zak. Hij schept wat water uit de pleepot, legt het lepeltje op de rand, schudt het pakje er in leeg, houdt z’n aansteker onder de lepel tot het poeder oplost & het mengsel kookt. Hij legt de lepel terug op de rand, & trekt door een sigarettefilter de spuit vol. Lepeltje terug in de zak, rotzooi in de pleepot & de luchtbelletjes uit de spuit tikken.

Jezus gaat op de WC zitten. Hij voelt zich een beetje duizelig, maar wijt dat aan al de gekonsentreerde bewegingen in die kleine ruimte.” (p 24)

 


   Dat Jezus en zijn vrienden het niet zo nauw nemen met hun gezondheid zorgt er voor  dat ze regelmatig terecht komen in het ziekenhuis. Daar zijn ze geen graag geziene gasten, maar ook zelf zijn ze er beslist niet langer dan nodig is zoals blijkt uit de volgende scene.

“Hoofdpijn, m’ n hoofd klopt & m’n kaken & tanden doen zeer. Er zijn meer pijnen, ik heb ook last van m’n maag. Ik voel me behoorlijk ziek. Wat is dat hier, waar ben ik hier, ik herken wel iets, misschien ben ik wel out gegaan. Waar ben ik hier.

                  “Eh?!”

  Jezus slaat zijn ogen op, zijn blik ontmoet vriendelijk wenkende wijzerplaten die zijn bewustzijn aangeven. Hij gaat overeind zitten, een kort waas trekt voorbij. Een verpleegster staat naast zijn bed & legt haar handen op zijn schouder……

                 “Ik voel me ziek, zuster.”

                 Ze bekijkt haar jonge, kaalgeschoren patiënt met enige belangstelling.

  “O ja?”

                  Jezus merkt haar welwillendheid & zegt met gebroken stem.

  “Ja zuster, ik voel me ellendig. Ik heb overal pijn.”

  “Pijn!?”

  Ze doet verschrikt een paar trippeltjes achteruit. In een moderne gezondheidszorg is pijn  taboe. Ze had het woordje al jaren niet gehoord. Snel praat ze nu, om erger te voorkomen.

“Eh, ik zal de dokter, ik zal dokter Soeleiman halen, ik weet niet goed wat ik, ik heb geen idee, ik eh, wacht u maar even.”

Ze slingert de deur achter zich dicht & lijdzaam kijkt Jezus naar het plafond. Dan gaat hij overeind zitten & trekt alle slangetjes & sensoren uit z’n huid, in een heroïes gebaar, hij zwaait z’n benen uit het bed & verlaat een minuut later met een bundeltje kleren de kamer.”  (p 59)

 
  “De gymnasiast gaat naast Sprits zitten & telt een aardig aantal bankbiljetten uit.

  “Ik heb er negentig. Geef je me vijf pakjes?”

  Sprits denkt aan alle gewassen automobielen, de gemaaide gazons, de krantewijken, het zakgeld, statiegeld & de zaterdagbaantjes. Hij ziet een paar duffe koppen s’ avonds in de rokerige herrie van een tiener-slaapkamer, terwijl hun ouders beneden zitten te bridgen & zegt.

  “Goed, jullie hebben niet veel. Hier.”

  Hij krijgt het geld & geeft de adolescent een paar pakjes heroïne, hij ziet hoe de scholier z’n gehavende & versierde agenda uit z’n tas trekt & onopvallend de vijf pakjes tussen een paar bladzijden legt.” (p 41/42)

De handel in heroïne concentreerde zich meer en meer in de Bunker. Dat bleek over een onbedoelde drempel voor beginnende gebruikers, zoals de scholier hiervoor, te beschikken. Dat had, vonden we toen, een preventief effect. Hoe meer de handel zich concentreerde in de bunker hoe hoger de drempel om als jongere met heroïne te beginnen. De volgende sfeertekening maakt dat duidelijk.

“Een cipiers-luikje schuift opzij & en een bruin oog kijkt door een vernauwde pupil naarbuiten. Grendelgeluiden. Bij de weg stopt een taxi, nog een bezoeker. De deur kreunt tot een grote kier & Jaap & Parcival staan oog in oog met een stoonde maleier.

                “Moi Phon Pen.”

Zegt Jaap, terwijl hij de lilliput-immigrant een rijksdaalder toesteekt, een gebaar dat ook door de nieuwkomer Matthijs wordt geïmiteerd.

  “Moi Jaap, Matthijs.”

  Zegt Phom Pen, die de deur achter hun sluit & weer z’n stoel ervoor schuift, zodat hij bij het kijkgaatje kan. Als portier & uitsmijter kent hij alle geregelde gasten hier, & hun straatvechters-truuks, & omdat hij in het witte poeder betaald wordt is dit baantje bij uitstek geschikt voor hem. Men lacht hem hier niet uit omdat hij zo klein is. “ (p 55)

En even later.

“De herrie is vreselijk. Overal gegil & geroep & de achtergrond-opera daar in volle sterkte overheen. Jaap & Parcival die zich op een klein achtergrondje houden zien zeker zes vetes uitgevochten. Messen stokjes, staven, sabels, wurgkoorden & werpsterren flitsen door de zaal, de biljartkeu breekt in iemands nek, de dokwerker zakt inelkaar, kledingstukken, ledematen & projektielen veroorzaken zonsverduistering in de betonnen bunker, & een bestierende hand laat dan de stoppen doorslaan zodat bij de verhitte zonen van het grote keizerrijk een relatieve kontemplatie van stilte & duisternis ontstaat.”  (p 57)

 In 2001 wordt de bunker in het radioprogramma OVT genoemd door één van de geïnterviewde heroïne verslaafden. Deze vertelt dat het centrum is gekraakt door een groep Surinamers en dat die tafeltjes verhuren aan dealers. (Spoor terug: Van opiumkit tot heroïnebunker deel I, uitgezonden op 3 juni 2001). Ook wordt door een deskundige verteld over de hepatitis-epidemie die in Groningen onder verslaafden heeft geheerst en die er voor zorgde dat velen behandeld moesten worden in het ziekenhuis. Dat was niet blij met de komst van deze groep patiënten.

 Het boekje staat nog vol met vermakelijke en illustratieve fragmenten, maar die kunt u beter tzt zelf lezen. Pieter Honhoff blijkt sinds 8 jaar in Australië te wonen en in een telefoongesprek dat ik onlangs met hem had liet hij me weten de volledige tekst aan me te zullen toesturen. Dat zal ik dan beschikbaar stellen voor geïnteresseerde lezers.

Jaren later heeft het Straathoekwerk samen met de Z-side de bunker, dat al weer jaren leeg stond,  te kraken. Tegenwoordig is de ruimte deels oefenruimte en een fietstunnel!

 

Oh Karin! (over Aidspreventie in de jaren negentig)

Bron: NvnN

Het begon met een wervingsadvertentie in het Nieuwsblad van het Noorden, in mei 1990. De GGD zocht een trainer/contactpersoon Aids en Drugs V/M voor 32 uur per week. Het verdiende lang niet slecht voor die tijd. Maar je moest ook veel kunnen, hoewel er geen opleidingsniveau genoemd werd in de advertentie. Wat je nu nooit meer zult zien staan in een advertentie is de zin: ‘een begeleidingscommissie van de aangesloten instellingen zullen u met raad en daad bijstaan in uw werk’. Kom daar nog maar eens om in 2013.

 
Afijn, deze advertentie leidde tot de jarenlange traditie van de zogenaamde Aidstrainingen voor werkers in de verslavingszorg. Ook ik ben er vaak geweest. Karin Droog was degene die de functie als trainer/contactpersoon kreeg en die met een enorme bevlogenheid de trainingen gaf. 
Het kon niet op met de Aidstrainingen. Je had natuurlijk de basistrainingen, maar ook allerlei vervolgtrainingen zoals Het Voeren Van Langere gesprekken. Geld speelde geen rol, de trainingen werden zwaar gesubsidieerd vanwege het voorlichtende karakter. En productie hoefde je toen nog niet te leveren als hulpverlener. Iedereen die in de verslavingszorg werkte moest regelmatig op training, hoewel uit bijgaand deelnemersoverzicht toch blijkt dat de gevestigde organisaties, de Consultatiebureau’s voor Alcohol en Drugs (CAD) niet bepaald enthousiast deelnamen in 1992. Dat is later wel goed gekomen overigens. Meestal vonden de tweedaagse trainingen plaats op het terrein van Hoog Hullen, in Villa Vosbergen.
 
Arme Karin. Ze gooide haar hart en ziel in haar baan en vaak was het paarlen voor een stel ondankbare zwijnen.
 
HIV en Aids in die jaren ging over verslaafden, bloed-bloedcontact, onveilige seks, jongensprostitutie, homo’s. De trainingen gingen over die onderwerpen, over taboes, en hoe je moest praten met cliënten over seks, HIV, Aids. In feite waren het beladen onderwerpen. In die jaren ging je nog 100% zeker dood aan Aids. Misschien dat we daarom ook zo vaak het programma van een training in het belachelijke trokken.
 
Welke training je ook volgde, vaste prik was, iedere keer weer, het zeggen van vieze woorden in het kader van het doorbreken van taboes. Het was goed bedoeld maar dit programma onderdeel werkte, hoe vaker je het gedaan had, steeds meer op de lachspieren. Stel je voor, een villa in de Drentse bossen, de ramen staan open, het is mooi weer, en als je dan even naar binnen gluurt zie je pakweg 12 volwassen mensen in een kring zitten die om de beurt roepen: Kut! Lul! Poes! Pik! Doos! Paal! Flamoes! Tieten!

Probeer daar maar een serieus gezicht bij te trekken. En hoe meer woorden er voorbij kwamen, hoe harder we de slappe lach kregen. Iedere training weer.

Naast het moeten tekenen van een boom, ik weet niet meer met welk doel dat was, maar wel hoe mijn 2 mannelijke collega’s die in de gevangenis in Veenhuizen werkten slap van het lachen, treurwilgen zaten te wasco-en; staat de ‘oefening praten over seksualiteit’, ofwel de vieze woorden, mij nog zeer goed bij.
Ik heb na een training of 7, een keer de vieze woorden overgeslagen, ik moest eerder weg. Of ik wilde eerder weg eigenlijk. Mind you, het programma liep door tot 20.00. Pas na de vieze woorden konden we aan het diner. Of naar huis. Maar goed, ik kreeg mooi geen certificaat die keer.

In die jaren rustte er een groot taboe op HIV en Aids, zeker in de gevangenissen, waar ik toen zelf ook werkte. Ik heb gezien, dat bij een gedetineerde die mogelijk HIV besmet was, bij het brood uitdelen hij als enige een plastic tasje aan zijn deur gehangen kreeg met daarin de broodjes en het beleg. Hoe het met de koffie ging kan ik me niet meer herinneren maar duidelijk was dat niemand die man aan ging raken.

Behalve zij, die beter wisten. Die wisten van bloed-bloedcontact, onveilige seks en drugs spuiten met de spuit van een ander. Ik was één van de mensen die beter wisten.
Dankzij die trainingen.

Oh Karin! Wat hebben we veel gelachen op jouw trainingen. En zo leuk was dat niet altijd bedoeld, we zaten je programma vaak te saboteren. In feite. Wat moet je soms een hekel aan ons gehad hebben. En terecht. Maar je had een missie waarin je geloofde, en die was belangrijker.
Oh Karin! Ik hoop dat de beloofde begeleidingscommissie je inderdaad met raad en daad terzijde heeft gestaan.

De Aidstrainingen zijn een zachte dood gestorven, ik denk eind negentiger jaren ongeveer. Aids kwam uit de taboesfeer, iedereen bleek het te kunnen krijgen en soms zelfs per ongeluk, door een fout met bijvoorbeeld een bloedtransfusie. Bovenal; Aids was niet langer dodelijk. En: in de zorg ontstond het besef, dat scholing geld kost, en tijd.

Karin is iets heel anders gaan doen. Als ik haar kan vinden, zal ik haar met zwaar terugwerkende kracht zeggen, dat haar trainingen uiteindelijk een fenomeen geweest zijn, wat we toen niet herkenden.
En zal ik haar, for old times sake, misschien een paar vieze woorden toefluisteren…
 

(met dank aan Robert Nijboer voor zijn uitgeleende archief)

 

De Spekclub

Bron: archief AVG/Groninger Archief

Al eerder schreef ik over de Droge Kroeg in Groningen. Bij het bestuderen van de vele jaarverslagen die in de Groninger Archieven worden bewaard stoot ik op het fenomeen van de spekclub.

Deze werd in 1923 opgericht en moet je enerzijds plaatsen tegen de achtergrond van De Droge Kroeg, waar tal van activiteiten plaatsvonden die de bezoekers ondersteunden in een alcoholvrij leven.
Anderzijds werd de oprichting van de spekclub ingegeven doordat heel veel bezoekers van De Droge Kroeg aangesloten waren bij één van de spekclubs die de kasteleins in Groningen organiseerden.

Dat werkte als volgt. Wekelijks legden de leden elk een kwartje in, om daarmee tegen kerst een vleespakket mee naar huis te kunnen nemen. Dat kwartje werd wekelijks naar het café gebracht en daarbij werd volgens het jaarverslag van 1923 van De Droge Kroeg natuurlijk ook gedronken en sommigen dronken meer dan dat kwartje. Maandelijks was er een vergadering en één keer per jaar bij de aankoop van de varkens een groot feest. Je raadt het wel, steeds werd er weer flink ingenomen.

Tegen deze achtergrond werd ook in De Droge Kroeg een spekclub opgericht die in het oprichtingsjaar al zoveel geld bijeen had gespaard dat daarvan 6 ½ varken kon worden gekocht. In het jaarverslag van 1928 staat dat de spekclub de laatste jaren tussen de 300 en 400 leden had. In 1928 werden maar liefst 50 varkens gekocht en ontving ieder lid ruim 30 pond vlees, spek en vet. Het succes van de spekclub werd overtroffen door de iets ‘jongere’ brandstoffenclub. Deze laatste had in 1937 1800 leden die gezamenlijk voor bijna 20.000 gulden inkochten; waarvan 981.610 kg zwarte brandstof.
Het aantal leden van de spekclub bedraagt in datzelfde jaar 55, die gezamenlijk 8 ½ varken konden inkopen. De teruggang van de spekclub wordt niet verklaard.

In de jaarverslagen van 1940 tot en met 1945 wordt vermeld dat het verenigingsleven erg te lijden had van de oorlogstoestand. Eind 1945 beleefde de spekclub een herstart en had al snel ruim 800 leden. In 1946 konden helaas nog geen varkens worden aangekocht, die waren er nog niet, en moest het gespaarde geld worden uitgekeerd. Bij velen rees twijfel of er in 1947 meer succes zou zijn en daardoor nam de animo sterk af. Dat trof ook de gehele Droge Kroeg, die alleen nog bezocht werd door een kleine groep trouwe oudere bezoekers. De aansluiting bij jongeren werd steeds minder. 
Het jaarverslag van 1948 begint met de mededeling dat De Droge Kroeg wordt stopgezet. Logisch lijkt dat daarmee ook een einde is gekomen aan de spekclub.

Zoekend op Internet tref je meerdere spekclubs buiten de stad Groningen aan: Bedum en omstreken,  Weiwerd, Harkstede-Scharmer. In de Trouw en Volkskrant van 7 december 2000 staat een interview met de beheerster van de spekclub in Wagenborgen, die vanaf 1933 bestaat. Al 21 jaar gaat ze maandelijks langs de 68 leden, maar steeds vaker zijn die niet thuis of hebben geen geld in huis. Met de invoering van de euro stopt ze ermee. De plaatselijke slager begrijpt dat, maar vindt het wel jammer dat hij daardoor ook de klandizie kwijt raakt.
Spekclubs zijn er nu nog in Ezinge, Warffum, Kommerzijl en in Sebaldeburen. De laatste laat op een facebook pagina weten dat ze in 2002 is gestart vanwege nostalgische gevoelens naar de tijd van de oude spekclub die eind jaren 70, begin jaren 80 verloren is gegaan. Deze spekclub nieuwe stijl heeft als doelstelling: kwaliteitsvlees van de slager voor supermarktprijzen. Bij de drie hier genoemde plaatsen neemt het jaarlijkse feest een belangrijke plaats in.

Zou er in deze tijd van toenemende armoede weer behoefte zijn aan het gezamenlijk sparen voor en goedkoop inkopen van bepaalde producten? Of is dat iets dat niet meer bij onze tijd past?