Zo slaapt een hond nog niet

Het is 2011. We krijgen een OGGZ melding binnen bij het FACT team van VNN. Een tweeling met problemen, waaronder woonoverlast. De buren worden er gek van. Er wordt gegooid met dart pijltjes tegen de muur, ze zuipen, ze hebben lawaaierig bezoek die tassen bier bij zich hebben.
De broers Haverkamp.Teun en Frans.
We gaan er op af. Ik ga met een medewerker van de woningcorporatie naar de woning, waar uiteindelijk na lang bellen open gedaan wordt door een vriendelijk ogende, kleine man met een slecht gebit. Het is Teun. Frans blijft die keer onzichtbaar.
En zo blijkt het vaker gegaan te zijn. Teun is in beeld bij de hulpverlening. Tegen wil en dank, maar toch. Frans is nog nooit in beeld geweest dank zij het ‘windscherm’ wat Teun voor hem opzet. Beiden hebben zich nooit echt laten kennen.
Beiden zitten, tijdens ons eerste huisbezoek, met bevende handen in de broekzakken. Ontwenningsverschijnselen. Toch? Ze dreigen uit de woning gezet te worden, vanwege de overlast. Zodra hij dat hoort zit Teun 24/7 bij het raam om te kijken of de verhuiswagen er al aan komt. Hij is verstandelijk beperkt. Frans zegt na verloop van tijd, als hij mij een beetje kent; ‘ ja, niemand had Teun verwacht. Het was 1974. Ik was er en toen bleek er nog eentje te komen. Hij zat ook nog flink in de knoei.’
Ok. Niet verwacht. Niet gewenst maar wel aanwezig in dit leven. Ouders inmiddels overleden. Hun huis is vies en niet geventileerd. Ze eten niet goed. Frans moet altijd huilen als zijn overleden moeder ter sprake komt. Het moment waarop hij aan de bak moest, maar dat eigenlijk niet kon. We leren de Haverkampjes om ramen tegen over elkaar open te zetten. Maar eigenlijk kan dit zo niet verder.

Het is 2012. We komen al een jaar regelmatig langs en hebben externe ambulante woonbegeleiding ingezet. Maar dat blijkt onvoldoende. Het huis blijft vies, de overlast blijft bestaan. De broers worden links en rechts slachtoffer van boze buren en drinkmaatjes waar ze geen nee tegen durven te zeggen als ze aan de deur staan. De wijkagent treed soms binnen om 2 uur ‘ s nachts ‘omdat er nog licht brandt’ en dat is ook een beetje raar. We organiseren een zorgoverleg waar na enig aandringen, lees bellen want waar blijf je nu, ik ben even boodschappen doen, NU HIER KOMEN!!  de broers ook aanwezig zijn.
Frans is op van de zenuwen van al die mensen. Teun was eerder al gekomen. Ze zitten weer met bevende handjes in de broekzakken. Ontwenning natuurlijk. Toch?
We besluiten dat er toegewerkt moet worden naar begeleid wonen. De broers morren. Dat is heus niet nodig.
Ik meld Teun aan bij Promens Care. Voor Frans, zonder LVG problematiek dus het zal wel verslaving zijn, denken we aan zelfstandig wonen. Hij zal wel een keer blij zijn dat hij niet meer de zorg heeft voor Teun.
Daarmee zaten we totaal verkeerd.

Het is 2013. Promens Care zet een vastbesloten woonbegeleider in. Ze blijft komen en weet de woning te doordringen. We hebben goed overleg en ik vergeet nooit haar bewogen statement over hoe het er boven uitziet bij de Haverkampjes.
Zo slaapt een hond nog niet.

We komen er achter dat de broers niet zonder elkaar kunnen. Frans blijkt paniekaanvallen met hyperventilatie te hebben en Teun haalt  hem daar dan uit. Teun wordt door Frans opgevangen als zijn intellect ontoereikend is. Promens Care heeft de briljante inval, de broers naast elkaar te huisvesten bij een beschermde woonvorm; ieder een eigen flatje, en voor het eerst van hun leven een eigen voordeur, maar met een gedeeld balkon.
We halen het oude huis leeg en verhuizen. Frans loopt erbij als een zombie. Hij praat veel over zijn overleden ouders en de herinneringen die in het huis zijn aan hen. Inmiddels zijn we er wel achter dat zijn bevende handen in de broekzak  meer met een angststoornis, dan met de alcohol te maken hebben… het duurt 4 maanden tot hij weer min of meer aanspreekbaar is.
Ja hij drinkt, maar steeds meer blijkt, dat de alcohol een gevolg is van oude ellende. Dat er sprake is van trauma en angst.
Meer en meer komen de Haverkampjes in beeld. Met hun onmacht en problemen, maar ook met hun charme.
Frans zei me laatst, een beetje trots en luid grinnikend van verlegenheid, ‘Iedereen vindt ons leuk’ . En zo is het ook.
Het is 2014. De mannen wonen, met vallen en opstaan. Ze douchen, ze eten, ze maken schoon, ze doen de deur open als wij er voor staan. We zijn trots op hen. We zijn er nog lang niet maar we kunnen nu samen optrekken, en dat is de winst.
In april worden ze 40 jaar. De één 20 minuten eerder dan de ander. En om hun moed en vasthoudendheid aan het leven te vieren, gaan de vastbesloten woonbegeleider en de even vastbesloten verslavingszorg met hen uit eten.

Wat een mooi moment.

Gevaarlijke uitbraak epidemie serum hepatitis in Groningen in 1978

“In september 1977 valt het Siep Martinus (Straathoekwerk) op dat er gele, zieke mensen onder de spuiters rondlopen.”
Deze constatering staat opgetekend in het bulletin Serum hepatitis (in de volksmond geelzucht genoemd) van maart 1978 van DAK io en Straathoekwerk. Dit bulletin, dat ik mocht lenen van oud-straathoekwerker Ben Bloem, bevat het verslag van hoe door de lakse en ondeskundige houding van de betrokken instanties de constatering van Siep Martinus kon uitgroeien tot een heuse epidemie met grote gezondheidsrisico’ s voor de besmette spuiters (van heroïne en speed), maar ook voor de algehele bevolking. 
Er wordt uitgebreid verslag gedaan van de pogingen de GG&GD, de Inspectie voor Volksgezondheid, en het Academische Ziekenhuis de noodzakelijke maatregelen te laten treffen om te voorkomen dat de betreffende spuiters een chronische leverbeschadiging oplopen of zelfs komen te overlijden. Voor een effectieve behandeling is medicatie in combinatie met rust en gezonde voeding van essentieel belang en dat is nu juist datgene waarover de spuiters niet beschikken. Serum hepatitis is bijzonder besmettelijk via bloedcontacten, die kunnen plaatsvinden bij bloedtransfusies, behandeling bij een tandarts of het gebruik van onreine naalden. Toentertijd was het nog nodig dat tandartsen, maar ook centra voor bloeddonatie, extra maatregelen namen om besmetting te voorkomen. De GG&GD was op de hoogte van de uitbreiding van het aantal spuiters met serum hepatitis, maar lichtte daar de tandartsen niet over in, die daarover terecht kwaad waren.

In december 1977 was het aantal besmette spuiters opgelopen tot 25. Ook deze uitbreiding mocht de instellingen niet verleiden adequate maatregelen (behandeling in quarantaine) te nemen. Dat leidde tot heftiger wordende confrontaties met de medewerkers van Straathoekwerk en DAK io, die immers de dagelijkse druk ervoeren van steeds zieker wordende spuiters. Pas toen ze meldden dat ze gingen publiceren kwam er beweging en werd een quarantaineopvang voorbereid. Ondertussen hadden beide instellingen al praktische maatregelen genomen, zoals een eenvoudige maar doeltreffende spuitomruil. Ben Bloem vindt ook nu nog dat apotheek Diephuis veel lof verdient omdat die het lef had Straathoekwerk de benodigde spuiten te leveren. Het Drugs Informatie Centrum Groningen (DICG) deelde pamfletten uit om te waarschuwen tegen de risico’s om besmet te worden met serum hepatitis, onder andere door gebruikte naalden, maar ook door seksueel contact.

De hele affaire leidde vanaf het verschijnen van het bulletin tot veel plaatselijke en landelijke publiciteit, en tot Kamervragen. De opstellers van het bulletin hebben de indruk dat vooroordelen over spuiters het gedrag van de verschillende betrokken instanties hebben bepaald: spuiters zijn lastige mensen en als je ze al zou behandelen, behandel ze dan als psychiatrisch patiënt, ook als ze zich melden met lichamelijke ziekten, zoals serum hepatitis. Deze indruk kan ik volledig met hen delen.
Deze affaire leert ook dat in de gezondheidszorg sterke belangenbehartiging van groot belang is. Het is dan ook zeer te betreuren dat de zorg alleen nog geleverd wordt door grote instellingen, die geen hinder ondervinden van ‘luizen in de pels’. Ook geïnstitutionaliseerde cliëntenraden kunnen die functie over het algemeen onvoldoende vervullen. Misschien zijn nu, nog meer dan toen, deze luizen in de pels nodig.

De gebruikers versus de verslavingszorg

Afgelopen week stond er een opmerkelijke serie artikelen in het Dagblad van het Noorden: de gebruikersruimte in Groningen gaat het aantal openingsuren drastisch verminderen (zie artikelen hieronder). De triomfantelijke uitleg van Verslavingszorg Noord Nederland is dat de gebruikers hun leven zodanig op orde hebben dat er aanzienlijk minder behoefte is aan een gebruikersruimte. Een deel van de vaste klanten ziet dat anders: volgens hen is er sinds enkele jaren een andere wind gaan waaien bij VNN waardoor de sfeer kil is geworden en het aantal betuttelende regels drastisch toegenomen. De leiding van de gebruikersruimte verdedigt, andermaal in de krant, dat die regels hard nodig zijn, voor hun eigen bestwil. En de medewerkers van de gebruiksruimte ‘slapen ook niet overdag’. Dat is natuurlijk een volstrekt irrelevant argument: er zijn wel meer dingen die de medewerkers niet doen en de gebruikers wel, daarom zijn de gebruikers cliënten en zijn de medewerkers in loondienst bij een organisatie voor verslavingszorg. De vraag is: waarom moet het deze mensen verboden worden op de bank te liggen? En nog interessanter: waarom is de maandelijkse vergadering tussen medewerkers en gebruikers opgeheven? Dat maak ik uit het weerwoord van VNN niet op. Als het zo is dat de medewerkers ‘niet voor, maar mét de cliënten’ werken, dan is het vreemd dat voor in ieder geval een deel van die cliënten de regels onbegrijpelijk en onredelijk zijn. En dat de medewerkers en de gebruikers menen hun standpunten te moeten verdedigen in de krant. De gebruiksruimte wordt gefinancierd door de gemeente en had bij de opening in 2000 tot doel de overlast van in het openbaar gebruikende verslaafden te verminderen. Maar ‘de vrijblijvendheid is eraf’, zegt de medewerker nu. Dat roept de vraag op: wat is er dan precies veranderd en waarom? Zijn er geen verslaafden meer die overlast (kunnen) veroorzaken en heeft de gemeente daarom de doelstelling van de gebruiksruimte gewijzigd? Vooralsnog heeft VNN het laatste woord, maar dat roept meer vragen op dan het antwoorden geeft. Ik ben benieuwd naar het vervolg.

Eigen schuld

Verslaving is een psychiatrische ziekte. Als ‘stoornis in het gebruik van middelen’ opgenomen in het handboek van psychiaters, de DSM. Stoornissen als depressie, posttraumatische stress en schizofrenie staan er ook in. Aandoeningen waarover iedereen het eens lijkt te zijn dat de mensen die eraan lijden hulp en aandacht verdienen. Aandoeningen die bovendien vaak samengaan met verslaving.

Maar rondom verslaving heerst altijd een sfeer van ‘eigen schuld’, met bijbehorende scheldnamen als junk, freak en zuiplap. Het Dagblad van het Noorden bedient zich – tot mijn grote ergernis – met regelmaat van het scheldwoord voor een drugsverslaafde. Waarom dat gebrek aan respect en medeleven voor mensen met een verslaving?