Author: Petra Jonkman

Ús Blau Hiem

Op de heide bij Appelscha kon men in de jaren ’20 de tenten van kamperende jongeren aantreffen. Overdag maakten de jongens en meisjes stevige wandelingen in de natuur en ‘s avonds, na een diner van karnemelksepap met brood, was er vioolspel bij een kampvuur of hield iemand een inleiding over de wonderlijke verschijnselen der natuur. Het waren de leden van Gewest I van de Jeugdbond voor Onthouding (JVO). Hoewel de JVO-ers het tijdens deze kampeerweekenden reuze naar de zin hadden, keek het bestuur van Gewest I uit naar een kamphuis waar de jongeren ook met slecht weer terecht konden. 

Aan de Oude Willem, een zandweg van Appelscha naar Smilde, stond het Jongenshuis al een tijdje leeg. De eigenaar van dit voormalige opvoedingsgesticht, Staatsbosbeheer, zocht een nieuwe huurder. In een overeenkomst waarin de Nederlandse Jeugd Herberg Centrale (NJHC) huurder werd en de JVO onderhuurder, werd in het voorjaar van 1930 vastgelegd dat het witte huis met het rieten dak voortaan het eigen kamphuis van de JVO was. Het kreeg de naam Ús Blau Hiem. ‘Ons Blauwe Erf’, een plek waar jongens en meisjes in een veilige omgeving en onder toezicht vakantie konden vieren.  




Interieur rond 1935
Dat toezicht werd gehouden door de herbergvader- en moeder, een seizoensbaan voor echtparen, meestal ondersteund door één of meerdere assistenten. In de zomermaanden vingen zij de jongeren op, schilden iedere dag 100 kilo aardappelen en organiseerden sport en spel. ’s Avonds werd er rondom het kampvuur gezongen en muziek gemaakt. Ook was er een openluchttheater. Wanneer het initiatief niet vanuit de jongeren zelf kwam, namen de herbergvader en -moeder het voortouw. Want het doel van Ús Blau Hiem was jongeren met elkaar in contact te brengen in een harmonieuze en veilige omgeving, zodat men zijn kinderen met een gerust hart op vakantie kon laten gaan. Dat jongens en meisjes in aparte slaapzalen werden ondergebracht en dat alcohol uit den boze was, droeg bij aan de gemoedsrust van hun ouders. 

Ús Blau Hiem bood onderdak aan schoolklassen, verenigingen en aan individuele trekkers. Het overgrote deel van de gasten kwam uit Nederland, maar soms waren er ook gasten uit Duitsland, Denemarken of Zwitserland. In de oorlogsjaren was het een toevluchtsoord voor kinderen uit Rotterdam en gezinnen die uit Limburg waren geëvacueerd. Na de oorlog werden er twee houten kamphuizen bij gebouwd en in de jaren zestig werd Ús Blau Hiem aangesloten op de waterleiding en het elektriciteitsnet. Om dit soort aanpassingen te bekostigen, werden door de jaren heen vele collectes gehouden onder de leden van de JVO. Het aantal gasten nam in de loop der jaren echter langzaam af: steeds meer jongeren gingen op vakantie naar het buitenland. Gelukkig waren er altijd scholen of verenigingen die behoefte hadden aan de groepsaccommodatie en de groene omgeving die Ús Blau Hiem te bieden had. Ook kwamen er kampeerplaatsen op het veld achter de gebouwen, zodat ook mensen die er met tent of caravan op uit trokken, op Ús Blau Hiem terecht konden. Zolang ze maar niet verwachtten dat ze er bier of jenever konden drinken. 

In 1972 kwamen de beginselen van Ús Blau Hiem flink onder druk te staan. De NJHC, waar Ús Blau Hiem nog steeds onderdeel van uitmaakte, omarmde de tijdgeest en besloot ‘de verkoop en consumptie van licht alcoholische dranken’ in haar jeugdherbergen toe te staan. Na hevige reacties vanuit de JVO-achterban en een interne discussie besloot het bestuur van Ús Blau Hiem als zelfstandige stichting verder te gaan. De herbergvader en herbergmoeder werden ‘beheerders’ en in 1976 werd Ús Blau Hiem verbouwd en verder gemoderniseerd. Het werd een camping en groepsaccomodatie als vele anderen, maar dan alcoholvrij.  

“Na die verbouwing in de jaren ’70 is er qua onderhoud nauwelijks nog iets gebeurd,” zegt Annie Postma, samen met haar man de huidige eigenaar. “We hebben er heel veel aan moeten doen”. Ús Blau Hiem was een wat aftandse camping die draaide op gasten die er al sinds jaar en dag kwamen. “Toen het bestuur van de stichting besloot het recreatiecentrum van de hand te doen, hebben ze dat eerst geprobeerd onder de voorwaarde dat het alcoholvrij zou blijven. Maar niemand wilde het hebben”. Pas toen Ús Blau Hiem niet meer blauw hoefde te blijven, wilden Annie en haar man zaken doen. Dat was in 2011. De naam Ús Blau Hiem moest vanzelfsprekend van de borden verdwijnen. Annie vond dat niet erg. Na een grondige verbouwing doopten zij hun bedrijf Boscamping Appelscha. 

Dat de camping ooit blauw was, is nog steeds merkbaar. In de volksmond heet het nog steeds Ús Blau Hiem en geregeld moet Annie potentiële gasten geruststellen dat ze echt wel een biertje mogen drinken. Maar het imago van de camping heeft ook voordelen. Sommige scholen en verenigingen komen al sinds mensenheugenis naar Appelscha. “Dat zijn altijd rustige groepen, die niet of weinig drinken. Studentenverenigingen komen hier bijvoorbeeld nooit”. En daar is Annie niet rouwig om. Maar als ze zouden komen, zouden ze in het Bospaviljoen gezellig aan de bar kunnen komen hangen. Ze hebben er tegenwoordig Veltins Pilsener op de tap.

 

Bron: Gedenkboek ’50 jaar Ús Blau Hiem’ (1980)

De Molukse verslavingszorg (2)

In het Assen van eind jaren zeventig werd het Moluks Scholings Kollektief door omstandigheden van een groepje praters en denkers tot een club van drugshulpverleners. Hun aanpak was in overeenstemming met hun gedachtegoed en tegelijkertijd typisch Moluks. Van de ‘cliënten’ werd verwacht dat ze zich verdiepten in het gedachtengoed van het MSK en deelnamen aan politieke scholingsprogramma’s. Ze wisten zich met zorg omringd, maar de ontwenningsmethode was hard: niet afbouwen, maar de drugs in één keer helemaal afzweren.  

Die aanpak kwam overeen met de Molukse manier van opvoeden: streng, soms zelfs wreed, maar tegelijkertijd met veel betrokkenheid en affectie. De familie werd nauw betrokken bij de ‘behandeling’ van de verslaafde: individualiteit en autonomie waren niet heilig. 

De familie is onderdeel van het probleem, maar ook van de oplossing, vonden wij, zegt Anis. 


Drie MSK-ers gingen een opleiding aan de Sociale Akademie volgen: maatschappelijk werk en sociaal cultureel werk. Daar lazen ze het boek Politiserende hulpverlening van Bert de Turck uit 1978. Die schreef dat de psychologisering en individualisering binnen de hulpverlening was doorgeschoten en riep op tot de aanpak van de maatschappelijke oorzaken van individuele problemen. Dit stimuleerde de MSK’ers in de verdere ontwikkeling van hun methodiek. 


Groningerstraat 63 te Assen

Op zekere dag kwam de wethouder langs en vond dat er in de Talmastraat erg goed werk werd gedaan. Dat de opvang van verslaafden volledig vanuit de Molukse wijk en de wijkraad werd bekostigd en dat de medewerkers onbetaald een 7×24 uursrooster draaiden, daar keek de wethouder van op. Gestimuleerd door deze wethouder richtte het MSK een stichting op en vroeg subsidie aan. In 1979 was de stichting Masiun een feit. De naam was een samenvoeging van de Molukse woorden Masohi (‘wederzijdse hulpverlening’) en apiun (‘opium’). Anis was het eerste betaalde personeelslid. 


Masiun verliet het kraakpand en nam intrek in een pand aan de Groningerstraat in Assen. De voorzitter van de wijkraad verrichtte de officiële opening.  
Ook toen Masiun al jaren gesubsidieerd werd door de gemeente en financieel onafhankelijk was van de wijkraad, eiste de voorzitter dat er aan hem verantwoording werd afgelegd. Met alleen een mooi verhaal kwamen we niet weg. Hij wilde cijfers zien, zegt Antis. 

 
In de 21 jaren dat Masiun heeft bestaan, is ze bezig geweest met het ontwikkelen en beschrijven van de eigen methodiek. Cliënten gingen mee op ‘afkickwerkweken’ en internationale bouwkampen, waar ontwenning, vrijwilligerswerk en politieke vorming werden gecombineerd. De eigen drukkerij, waar onder meer het politieke krantje van het MSK werd gedrukt, deed dienst als werkervaringsplaats voor cliënten. Conflicten waren er ook, die vaak vergezeld gingen van media-aandacht: na een nooit opgehelderde schietpartij op een politieauto in 1982 werden 10 medewerkers van Masiun opgepakt en gevangen gezet (en in hoger beroep vrijgesproken). Dit riep een storm van protest op in de Molukse gemeenschap en bij sympathisanten. Ook nam Masiun begin jaren ’80 het initiatief voor een zwartboek tegen CAD Drenthe. Masiun was van mening dat de subsidie die bestemd was voor zorg aan minderheden, door het CAD niet goed werd besteed.  
Eind 2000 was Masiun voor het laatst in het nieuws: nadat de stichting twee jaar achtereen onvoldoende verantwoording kon afleggen over de bestede subsidiegelden, werd Masiun failliet verklaard. Het was voor de hand liggend, maar ook uiterst ironisch, dat CAD Drenthe het werk van Masiun zou voortzetten. 
Vele fusies en reorganisaties later werken Anis en Antis nog steeds in de verslavingszorg. Het is een wereld geworden van DBC’s, trajectinkoop en productieplafonds, verantwoording en controle. Verslaving is volgens de heersende inzichten een chronisch recidiverende ziekte, die wordt bestreden met medicatie en praktische maatregelen als budgettering, woonbegeleiding en sporten, ondergebracht in zorgpaden voor specifieke doelgroepen. Sociale en maatschappelijke thema’s komen binnen de hulpverlening nauwelijks aan bod, laat staan dat er ruimte is voor politieke of filosofische aspecten van verslaving.


De mannen verhouden zich mild tot de huidige mores. Het hulpverlenen vanuit budgetten en trajecten en productieafspraken, daar zullen ze altijd moeite mee hebben. Maar ze begrijpen dat een organisatie als Masiun in deze tijd niet meer kan bestaan. Hoewel de uitgangspunten van de huidige verslavingszorg vaak ver af staan van de oorspronkelijke idealen van het MSK en Masiun, vinden ze dat er in de verslavingszorg ook veel positieve inhoudelijke ontwikkelingen zijn geweest in hoe verslaving en verslaafden worden benaderd.  

Maar dat door hulpverleners terugval in drugsgebruik als een optie wordt beschouwd, zegt Anis, daar kan ik me nog steeds maar moeilijk in vinden.

De Molukse verslavingszorg (1)

Anis en Antis: twee Molukse mannen die het niet is aan te zien dat ze de zestig al zijn gepasseerd. Ze hebben ingestemd met een interview met Martinus en mij en vertellen over hoe het was volwassen te worden in het Assen van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Het was de tijd van de tienertoer, de soul en de mode. Molukse jongeren hadden wat dat laatste betreft een naam hoog te houden. Molukse jongeren uit heel Nederland zochten elkaar op en maakten in Amsterdam kennis met drugs. En gingen als het nodig was op de vuist met andere groepen jongeren.

Je groep, dat was méér dan familie, zegt Anis.

Antis en Anis verdiepten zich in hun geschiedenis. Hun ouders en veel van hun vrienden koesterden en verdedigden het ideaal van de vrije Molukse staat, de RMS. Maar er ontstond ook een andere stroming: die van de overtuiging dat het tijd was voor een heroriëntatie op de geschiedenis van de kolonialisatie en dekolonisatie. De ideeën van Paulo Freire en Frantz Fanon sterkten het idee van deze progressieve Molukse jongeren dat het tijd was voor emancipatie en bewustwording en dat de RMS niets anders was dan een vorm van neokolonialisme. Echte dekolonisatie is je eigen toekomst bepalen. Niet door af te wachten wanneer de Nederlandse regering eindelijk haar morele schuld aan het Molukse volk aflost. En al helemaal niet door dat met geweld af te dwingen. Ze gingen geloven in een ander soort ideaal dan dat van hun ouders. Ze gingen erover praten, wilden andere jongeren inspireren met hun ideeën. En zo ontstond het MSK: het Moluks Scholings Kollektief. Kollektief met een K, want het waren de jaren zeventig.

Politiek bewustzijn is niet een vanzelfsprekend gegeven voor jongeren, zeg ik. Wel als je als jongere opgroeit in de Molukse gemeenschap, zegt Anis. Je geschiedenis, je toekomst, je familie, je buurt: alles is doordrenkt van politiek.

In de roerige jaren zeventig was het drugsgebruik bij veel Molukse jongeren volstrekt uit de hand gelopen. Na de softdrugs kwam de heroïne. Er was een moment dat in bijna ieder Moluks gezin in Assen en omstreken wel iemand aan de heroïne verslaafd was. Er moest iets gebeuren, dat was duidelijk. Vertrouwen in de bestaande hulpverlening hadden ze niet, bij het MSK. Het MSK bleek niet alleen een clubje van praters en denkers: de leden ondernamen zelf actie.

Bevrijding begint bij jezelf en in je eigen wijk, daarvan waren wij overtuigd geraakt, zeggen Antis en Anis. Je eigen toekomst bepalen, dat gaat niet als je verslaafd bent.

In de Talmastraat, aan de rand van de Molukse wijk, werd een pand gekraakt. De leden van het MSK verzamelden voedsel, geld en andere benodigdheden in de wijk, maakten samen een rooster voor 24-uursbezetting en zetten sloten op de ramen en deuren van het kraakpand. De verslaafden die er het ergst aan toe waren, werden er opgevangen om cold turkey af te kicken. Soms ontsnapte er iemand, maar die werd snel opgespoord. Met drie of vier sterke mannen gingen ze hem ophalen in Groningen en in de auto was hij snel terug naar Assen gebracht. De eerste Molukse verslavingskliniek was een feit.

Zo begon de Molukse verslavingszorg: mensen die constateerden dat er iets moest worden gedaan en het deden. Vanuit overtuiging, volstrekt amateuristisch en zonder overheidsbemoeienis.

De geheelonthouder

Ik drink niet. Nooit gedaan ook. Ja, als tiener wel eens een Safari-jus in de discotheek. En met Oud en Nieuw drink ik op aandringen van vrienden wel eens een half glaasje champagne, maar verder niet. Ik heb daar geen uitgesproken reden voor. Ik vind het gewoon niet lekker. Ik zie ook geen reden m’n best te doen het wel lekker te vinden. Zelden kom ik mensen tegen die ook niet drinken. Mensen die willen weten waarom ík niet drink des te vaker. Soms zeg ik dat ik moslim ben, of ex-alcoholist, of zwanger, maar meestal leg ik het braaf uit. Het wordt bijna altijd vreemd gevonden. Ik heb wel eens een café verlaten omdat ik iedere keer dat ik een spa of thee bestelde, flauwe opmerkingen van de barman kreeg. En tot mijn verbazing is het zelfs op personeelsfeestjes van de verslavingszorg uitgesloten dat er alleen fris wordt geschonken. Niet drinken is een bewuste keuze, wel drinken is de norm.

Met drugs ligt dat anders. Het is niet alleen maatschappelijk minder geaccepteerd, het is zelfs wettelijk verboden. En de verkoop van softdrugs wordt dan wel gedoogd, maar is aan strenge voorwaarden gebonden. Weliswaar is in sommige subculturen drugsgebruik normaal; in het algemeen is het toch de uitzondering. Niemand heeft mij ooit gevraagd: waarom blow jij niet?

Ik probeer me wel eens voor te stellen hoe dat moet zijn voor iemand die met veel moeite zijn alcoholverslaving heeft overwonnen. Steeds word je geconfronteerd met het verslavende middel, vooral in ontspannen en sociale situaties. Situaties waarin je misschien juist even niet op je qui-vive bent. Of wilt zijn. Steeds moet je uitleggen waarom je geen alcohol drinkt. Gewoon een biertje bestellen kan dan een verleidelijke manier zijn om van het gezeik af te zijn. Als je bedenkt dat verslaving een chronische ziekte is, dat je wel kan zijn gestopt met drinken, maar fysiek en mentaal altijd een alcoholist zult blijven, dan is dat wel een heel wrange situatie.

Schatgraven

In 2005 kwam ik werken bij de verslavingszorg. Eén van de eerste klussen die ik kreeg was het opruimen van het directiearchief van één van de drie organisaties die zich vlak daarvoor met een fusie hadden verenigd.

Het opruimen duurde erg lang. Ik nam mij voor de klus vlot te klaren, maar elke keer verzandde ik weer in het lezen van notulen van directievergaderingen, beleidsnota’s, verslagen van onderhandelingen met gemeenten en net-niet-gelukte fusies. Tussen de regels door las ik veel over de verhoudingen met financiers en collega-instellingen en tussen directieleden onderling. Het was een leerzame klus.

Op zeker moment stuitte ik op een archiefstuk van een heel andere aard. Het was een broos en vergeeld logboek uit 1919. Iemand met een onleesbare naam rapporteerde daarin aan een niet nader gedefinieerde ‘heer’ over de personen die hij had bezocht. De notities maakten duidelijk dat bij deze mannen (geen enkele rapportage ging over een vrouw, echtgenotes en moeders daargelaten) drankzucht het gemeenschappelijke probleem was. De genoteerde adressen duidden op een werkgebied in en rond het centrum van de stad Groningen.

Ik was vreselijk opgetogen over deze vondst. Ik had een historische schat in handen! De collega’s aan wie ik het liet zien, reageerden echter nogal lauw. In mijn zevenjarige carrière in de verslavingszorg hield ik het logboek steeds bij me, mijn schat koesterend. Toen ik vorig jaar de verslavingszorg verliet, besloot ik het naar de Groninger Archieven te brengen. Daar ligt het nu, veilig tussen ander cultureel erfgoed uit de provincie Groningen. Omdat dit soort archiefstukken pas na 100 jaar openbaar gemaakt worden, mag de persoonlijke informatie niet openbaar gemaakt worden. Maar wie belooft dat niet te doen en zijn paspoort laat zien, mag de stukken bekijken.

Dat is wat Froukje en ik onlangs hebben gedaan. Samen probeerden we de aantekeningen te ontcijferen. Soms was de inkt teveel vervaagd om de aantekeningen te kunnen lezen. Maar veel tekst was nog leesbaar. De bemoeizorger van vandaag zal zich in de verslagen herkennen. Soms staat achter de naam van de klant ‘houdt zich best’ of iets van die strekking genoteerd. Vaker is de rapportage uitgebreider en bevat wederwaardigheden over of genoemde persoon emplooi had, in militaire dienst moest of voor de rechter moest verschijnen. Armoede is eveneens een terugkerend thema. Steeds wordt geprobeerd de klanten ervan te overtuigen ‘langs te komen’. Geregeld trof onze ik-figuur klanten trouwens niet thuis, omdat die volgens vrouw of moeder ‘aan de sjouw’ waren. Met regelmaat wordt er motiverende gespreksvoering avant la lettre bedreven en ook worden de positieve ontwikkelingen steeds benadrukt. Uit de rapportages spreekt veel geduld en mededogen met de drankzuchtigen, ook als zij zich niet aan hun beloftes houden.

Toch tobt onze bemoeizorger zo nu en dan met het werk. Op 19 december 1919 lezen we:

Geachte heer, […] Ik had zoo gaarne gehad dat U mij had geantwoord op mijn vraag bijv. ‘hoe ik sta tegenover het bureau’- in welke betrekking. U zal toch begrijpen dat dit voor mij van belang is. Enfin, ik kom wel eens praten doch ik wil gaarne dat ik weet waar ik aan toe ben. Nu is het zoo, kan ik op een avond extra verdienen, dan doe ik dat. Niemand kan mij dat ten kwade duiden, omdat ik niet gebonden ben. Daarbij kost alles mij tijd en geld en ben ik ook geen kapitalist. Laten ze een bedrag noemen, hoe klein dan ook. Ik heb dan een overzicht en kan mijn werk ernaar regelen. Mijn beschikbare tijd geef ik steeds aan het bureau, nu reeds zondags ook een paar uur. Ik moet dan uit mijn werk weg, doe het alles met genoegen doch kan ook niet best aanmerkingen horen.

Ook gaat de interne communicatie soms stroef:

Geachte heer, Reeds lang beloofde u mij eens op te geven waarvoor de menschen [onleesbaar] veroordeeld werden. Vroeger werd ik steeds met iedere nieuwe patiënt gewaar waarom hij bij ons kwam, den laatsten tijd verneem ik dat niet meer. ‘t Is toch in het belang der zaak dat ik alles weet. Met het bestuur schiet ik niets op, heb wel een onderhoud gehad met dr. [onleesbaar], doch ben niets verder gekomen.

Ik vraag mij af wie deze persoon was en aan wie hij (?) rapporteerde. Voor welke organisatie werkten zij? Waar staat de afkorting ‘C.B.’ op het omslag voor? Misschien kom ik er nog achter. Maar daarvoor zal ik eerst verder en dieper moeten schatgraven.